Wetboek van strafvordering
Art. 46bis.
§ 1. Bij het opsporen van de misdaden en wanbedrijven kan de procureur des Konings bij een gemotiveerde en schriftelijke beslissing van de operator van een telecommunicatienetwerk of van de verstrekker van een telecommunicatiedienst vorderen:
1° de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een telecommunicatiedienst te identificeren;
2° de identificatiegegevens mee te delen met betrekking tot telecommunicatiediensten waarop een bepaald persoon geabonneerd is of die door een bepaald persoon gewoonlijk gebruikt worden.
In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan iedere officier van gerechtelijke politie, na mondelinge en voorafgaande instemming van de procureur des Konings, bij een gemotiveerde en schriftelijke beslissing deze gegevens opvorderen. De officier van gerechtelijke politie deelt deze gemotiveerde en schriftelijke beslissing en de verkregen informatie binnen vierentwintig uur mee aan de procureur des Konings en motiveert tevens de uiterst dringende noodzakelijkheid.
§ 2. Iedere operator van een telecommunicatienetwerk en iedere verstrekker van een telecommunicatiedienst van wie gevorderd wordt de in paragraaf 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie de gegevens die werden opgevraagd binnen een termijn te bepalen door de Koning, op het voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Weigering de gegevens mee te delen, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tienduizend frank.
Art. 47. Wanneer de procureur des Konings, buiten de gevallen van de artikelen 32, 46 en 46bis, door een aangifte of op enige andere wijze verneemt dat er een misdaad of een wanbedrijf in zijn arrondissement is gepleegd of dat iemand die van een misdaad of wanbedrijf verdacht wordt, zich in zijn arrondissement bevindt, kan hij vorderen dat de onderzoeksrechter een onderzoek zal bevelen en zelfs dat hij zich zo nodig ter plaatse zal begeven, ten einde aldaar alle nodige processen-verbaal op te maken, zoals bepaald in het hoofdstuk Onderzoeksrechters.
Art. 88bis.
§ 1. Wanneer de onderzoeksrechter van oordeel is dat er omstandigheden zijn die het doen opsporen van telecommunicatie of het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie noodzakelijk maken om de waarheid aan de dag te brengen, kan hij, zo nodig door daartoe de medewerking van de operator van een telecommunicatienetwerk of van de verstrekker van een telecommunicatiedienst te vorderen :
1° de oproepgegevens doen opsporen van telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gedaan;
2° de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie laten lokaliseren.
In de gevallen bepaald in het eerste lid wordt voor ieder telecommunicatiemiddel waarvan de oproepgegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de telecommunicatie wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur, en, indien nodig, de plaats van de oproep vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.
De onderzoeksrechter vermeldt de feitelijke omstandigheden van de zaak die de maatregel wettigen in een met redenen omkleed bevelschrift dat hij meedeelt aan de procureur des Konings.
Hij vermeldt ook de duur van de maatregel, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, onverminderd een hernieuwing.
In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings de maatregel bevelen voor de strafbare feiten die opgesomd worden in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4. In dat geval moet de maatregel binnen vierentwintig uur worden bevestigd door de onderzoeksrechter.
De procureur des Konings kan evenwel de maatregel bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
§ 2. Iedere operator van een telecommunicatienetwerk en iedere verstrekker van een telecommunicatiedienst deelt de gegevens waarom verzocht werd mee binnen een termijn te bepalen door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tienduizend frank.
§ 6. AFLUISTEREN, KENNISNEMEN EN OPNEMEN VAN PRIVÉ-COMMUNICATIE EN TELECOMMUNICATIE
Art. 90ter. § 1. De onderzoeksrechter kan in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderzoek zulks vereist, privé-communicatie of -telecommunicatie, tijdens de overbrenging ervan, afluisteren, er kennis van nemen en opnemen, indien er ernstige aanwijzingen bestaan dat het feit waarvoor hij geadieerd is een strafbaar feit is, bedoeld in een van de bepalingen opgesomd in § 2, en indien de overige middelen van onderzoek niet volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
De bewakingsmaatregel kan alleen worden bevolen ten aanzien van personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd, ten aanzien van de communicatie- of telecommunicatiemiddelen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust, of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust.
§ 2. De strafbare feiten die een bewakingsmaatregel kunnen wettigen, zijn die welke bedoeld zijn in :
1° de artikelen 101 tot en met 110 van het Strafwetboek; (aanslagen tegen Staatshoofd, koninklijke familie en regering)
2° de artikelen 327, 328, 329 of 330 van hetzelfde Wetboek, voor zover een klacht is ingediend; (bedreigingen)
3° artikel 331bis van hetzelfde Wetboek; (aanslag met of diefstal van kernmateriaal)
4° artikel 347bis van hetzelfde Wetboek; (gijzeling)
4°bis de artikelen 368 en 369 van hetzelfde Wetboek (ontvoering van minderjarigen)
5° de artikelen 379, (...), 380bis of (...) van hetzelfde Wetboek; (exploitatie van prostitutie)
6° artikel 393 van hetzelfde Wetboek; (doodslag)
7° de artikelen 394 of 397 van hetzelfde Wetboek; (moord of vergiftiging)
8° de artikelen 470, 471 of 472 van hetzelfde Wetboek; (afpersing of diefstal met geweld)
9° artikel 475 van hetzelfde Wetboek; (doodslag om diefstal of afpersing te vergemakkelijken)
10° de artikelen 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies of 488bis van hetzelfde Wetboek; (diefstal en afpersing van kernmateriaal)
11° artikel 505, eerste lid, 2° van hetzelfde Wetboek; (heling, witwasmisdrijven)
12° de artikelen 510, 511, eerste lid of 516 van hetzelfde Wetboek; (opzettelijke brandstichting)
13° artikel 520 van hetzelfde Wetboek, indien de omstandigheden bedoeld in de artikelen 510 of 511, eerste lid, van hetzelfde Wetboek verenigd zijn; (opzettelijke ontploffing)
14° artikel 2bis, § 3, b, of § 4, b, van de wet van 24 februari 1921betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica; (drugsmisdrijven)
15° artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
(bedrieglijk gebruik van de telecommunicatie-infrastructuur)
16° artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie; (illegale wapenhandel)
17° artikel 77bis, §§ 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; (handel in vreemdelingen)
18° artikel 10, ¢ 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale,beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;
19° artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale,anabole, anti-infectieuze, anti-parasitaire, en anti-inflammatoire werking, welk artikel betrekking heeft op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica straffen worden gesteld;
20° de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 5 februari 1990 betreffende sommige stoffen met beta-adrenergische werking, welke artikelen betrekking hebben op strafbare feiten waarop overeenkomstig de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen straffen worden gesteld.
Art. 90quater. §1. Tot iedere bewakingsmaatregel op grond van artikel 90ter wordt vooraf machtiging verleend bij een met redenen omklede beschikking van de onderzoeksrechter die de beschikking aan de procureur des Konings meedeelt.
Op straffe van nietigheid wordt de beschikking gedagtekend en vermeldt zij :
1° de aanwijzigingen en de concrete feiten, eigen aan de zaak, die de maatregel wettigen overeenkomstig artikel 90ter;
2° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is om de waarheid aan de dag te brengen;
3° de persoon, het communicatie- of telecommunicatiemiddel of de plaats die het voorwerp is van de bewaking;
4° de periode tijdens welke de bewaking kan worden uitgeoefend, welke niet langer mag zijn dan één maand te rekenen van de beslissing waarbij de maatregel wordt bevolen;
5° de naam en de hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie aangewezen voor de uitvoering van de maatregel.
§ 2. Indien de maatregel een bewerking op een communicatienetwerk inhoudt, is de operator van dit netwerk of de verstrekker van de telecommunicatiedienst ertoe gehouden zijn technische medewerking te verlenen, wanneer de onderzoeksrechter hierom verzoekt.
Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Iedere persoon die zijn technische medewerking weigert aan de vorderingen bedoeld in dit artikel, medewerking waarvan de modaliteiten vastgesteld worden door de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister bevoegd voor Telecommunicatie, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig frank tot tienduizend frank.
Art. 90quinquies. De onderzoeksrechter kan de uitwerking van zijn beschikking één of meer malen verlengen met een termijn die niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken zodra de omstandigheden die deze gewettigd hebben, verdwenen zijn.
De bepalingen vervat in artikel 90quater, § 1, zijn toepasselijk op de verlenging bedoeld in het voorgaande lid. De beschikking vermeldt bovendien de precieze omstandigheden die de verlenging van de maatregel wettigen.
Indien nieuwe en ernstige omstandigheden de maatregelen bedoeld in artikel 90ter noodzakelijk maken, kan de onderzoeksrechter een nieuwe maatregel bevelen, met inachtneming van de formaliteiten omschreven in de artikelen 90ter en 90quater, in dat geval moet de beschikking de precieze nieuwe en ernstige omstandigheden vermelden die een nieuwe maatregel noodzakelijk maken en wettigen.
Art. 90sexies. De opnamen verricht als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies, worden samen met de overschrijving van de door de aangewezen officier van gerechtelijke politie voor het onderzoek van belang geachte communicaties of telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de aangehaalde onderwerpen en van de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel waarnaar of van waaruit opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties door de aangewezen officieren van gerechtelijke politie aan de onderaoeksrechter toegezonden.
Onverminderd de selectie door de officier van gerechtelijke politie bedoeld in het vorige lid, beoordeelt de rechter welke van alle opgevangen inlichtingen, communicaties of telecommunicaties van belang zijn voor het onderzoek. In zoverre deze inlichtingen, communicaties of telecommunicaties niet overgeschreven of vertaald zijn overeenkomstig het eerste lid, moeten zij bijkomend overgeschreven en vertaald worden. De rechter laat daarvan proces-verbaal opmaken.
De communicatie of telecommunicatie die onder het beroepsgeheim valt, wordt niet opgetekend in het proces-verbaal. Gaat het om personen bedoeld in artikel 90octies, eerste lid, dan wordt ter zake gehandeld zoals bepaald in artikel 90octies, tweede lid.
De beschikkingen van de onderzoeksrechter, de verslagen van de officieren van gerechtelijke politie bedoeld in artikel 90quater, § 3, en de processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de maatregel, worden uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier gevoegd.
Art. 90septies. De communicatie of telecommunicatie opgevangen als gevolg van de maatregelen die genomen zijn met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies, wordt opgenomen. Het voorwerp van de maatregel en de dagen en uren waarop deze is uitgevoerd, worden opgenomen bij het begin en op het einde van iedere opname die erop betrekking heeft.
Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in het voorgaande lid door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van de overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties van de opname, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de aangehaalde onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officier van gerechtelijke politie gaat over tot deze vernietiging en vermeldt dit in een proces-verbaal.
De opnamen worden samen met de overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan, de vermelding van de aangehaalde onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties, en de afschriften van de processen-verbaal onder verzegelde omslag ter griffie bewaard.
De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden, bijzonder register :
1° het neerleggen van iedere opname, alsook van de overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de aangehaalde onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties;
2° het neerleggen van ieder afschrift van procesverbaal;
3° de dag van de neerlegging ervan;
4° de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen of bevestigd en het voorwerp ervan;
5° de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
6° de datum van de kennisname van de opname, de overschrijving van de van belang geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de vermelding van de aangehaalde onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties of van de afschriften van de processen-verbaal, alsook de naam van de personen die er kennis van genomen hebben;
7° iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft.
De rechter spreekt zich uit over het verzoek van de inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman, om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen die niet zijn opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen, en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen.
Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies. De onderzoeksrechter kan dit verzoek bovendien afwijzen om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen.
Onverminderd hetgeen in de vorige leden is bepaald, spreekt de rechter zich uit over het verzoek van de inverdenkinggestelde, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman om de gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen van privécommunicatie of -telecommunicatie waaraan de betrokkene heeft deelgenomen en die niet zijn overgeschreven en opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen, en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van deze opnamen.
Art. 90octies. De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien deze er zelf van verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd of eraan deelgenomen te hebben, of, indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die ervan verdacht worden een van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter te hebben gepleegd, gebruik maken van diens lokalen, woonplaats of communicatie- of telecommunicatiemiddelen.
De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd, zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. Dezelfden zullen door de onderzoeksrechter in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem als communicatie of telecommunicatie onder het beroepsgeheim valt en niet wordt opgetekend in het proces-verbaal overeenkomstig artikel 90sexies, derde lid.
Art. 90novies. Uiterlijk vijftien dagen nadat de beslissing over de regeling van de rechtspleging definitief is geworden, stelt de griffier, op vordering van de procureur des Konings, iedere persoon ten aanzien van wie een maatregel bedoeld in artikel 90ter is genomen, schriftelijk in kennis van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd.
Art. 90decies. De Minister van Justitie brengt elk jaar verslag uit aan het Parlement over de toepassing van de artikelen 90ter tot en met 90novies. Hij brengt het Parlement op de hoogte van het aantal onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van de duur van die maatregelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten.