Opschorting is maatregel opgelegd aan de beklaagde of veroordeelde, waarbij ofwel de schuld wordt weerhouden maar er uitspraak wordt gedaan en (opschorting van de uitspraak) dan wel een straf wordt uitgesproken die niet wordt uitgevoerd (opschorting/uitstel van straf) meestal onder specifieke na te leven voorwaarden en waarbij de opschorting kan worden herroepen indien de voorwaarden niet worden nagekomen.
Te vaak wordt vergeten van de mogelijkheid om de opschorting van de uitspraak in raadkamer te vragen, in plaats van de zaak te laten verschijnen voor de correctionele om pas daar opschorting te vragen. Voor de onderzoeksgerechten (de raadkamer en de KI, kan enkel de opschorting van de uitspraak worden bekomen.
Door te voorzien in de mogelijkheid om de opschorting van de uitspraak van de veroordelingen uit te spreken, heeft de wetgever het mogelijk willen maken dat de personen zonder een zwaar strafrechtelijk verleden die kans maken op verbetering, niet de gevolgen van een veroordeling dienen te ondergaan en, in voorkomend geval, ontkomen aan de weerklank die aan het onderzoek ter openbare terechtzitting wordt gegeven.
Het doel van die clementiemaatregel is het bevorderen van de reclassering van de betrokkene.
De opschorting van de uitspraak van een veroordeling is een beslissing die, indien zijn niet wordt herroepen, een einde maakt aan de strafvordering en die veronderstelt dat de tenlastelegging bewezen wordt verklaard.
De beschikking waarbij de opschorting wordt uitgesproken, betreft derhalve de grond van de strafvordering, waarbij de gerechten, met inbegrip van de onderzoeksgerechten die de opschorting van de veroordeling uitspreken, “de schuld van de verdachten [moeten] vaststellen” (Parl.St. Kamer 1956-57, nr. 598/1, p. 7).
Tot de opschorting van de uitspraak kan slechts worden besloten indien de verdachte met die clementiemaatregel instemt. De instemming van de verdachte, die “een uiting [moet] zijn van de wil tot beterschap” (Parl.St. Senaat 1962-63, nr. 355, p. 14), vormt een wezenlijk vereiste voor de doelmatigheid zelf van de opschorting van de uitspraak.
De procureur des Konings en de verdachte kunnen tegen de beschikking waarbij de opschorting wordt uitgesproken, binnen een termijn van 24 uren, (het grondwettelijk hof oordeelde dat deze uitzonderlijk korte termijn geen schending uitmaakte van het gelijkheidsbeginsel vergeleken met de gemeenrechtelijke termijnen van 15 dagen) verzet doen om reden dat aan de wettelijke voorwaarden tot verlening van de opschorting niet zou zijn voldaan. Dat beroep staat niet open voor de burgerlijke partij.
Het verzet tegen die beschikking waarbij tot de opschorting van de uitspraak wordt besloten, kan derhalve betrekking hebben op de eventuele ontstentenis van instemming van de verdachte.
De opschorting van de uitspraak van een veroordeling is volgens art. 1, § 1 van de wet van 29 juni 1964 een middel om een delinquent een proeftijd toe te staan.
De beslissing, waarbij de rechter de ten laste gelegde feiten bewezen verklaart, zonder dat een veroordeling wordt uitgesproken, wordt uitgesproken met instemming van de verdachte en maakt een einde aan de vervolging indien zij niet wordt herroepen (art. 3, eerste en vijfde lid van de wet van 29 juni 1964).
De opschorting kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte worden uitgesproken (art. 3, derde lid van de wet van 29 juni 1964). Aan de opschorting kunnen eventueel probatievoorwaarden worden gekoppeld (art. 3, vierde lid van de wet van 29 juni 1964).
In de regel wordt de opschorting van de uitspraak van een veroordeling uitgesproken door de vonnisgerechten, aangezien over de strafvordering uitspraak moet worden gedaan door de feiten bewezen te verklaren. De opschorting kan eveneens door de onderzoeksgerechten worden uitgesproken wanneer zij van oordeel zijn dat de openbaarheid van het debat de declassering van de verdachte zou kunnen veroorzaken of zijn reclassering in gevaar zou kunnen brengen (art. 3, tweede lid van de wet van 29 juni 1964).
Wanneer de rechter de opschorting van de uitspraak van de veroordeling uitspreekt, dient hij, krachtens art. 6, tweede lid van de wet van 29 juni 1964, de inverdenkinggestelde in de kosten te veroordelen, die werden bepaald overeenkomstig het KB van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
Wanneer de opschorting wordt bevolen, is het onderzoeksgerecht bevoegd om uitspraak te doen over de burgerlijke vordering die tevens bij dat gerecht aanhangig is gemaakt (art. 6, derde lid van de wet van 29 juni 1964).
Door te voorzien in de mogelijkheid om de opschorting van de uitspraak van de veroordelingen uit te spreken, heeft de wetgever het mogelijk willen maken dat de personen zonder een zwaar strafrechtelijk verleden die kans maken op verbetering, niet de gevolgen van een veroordeling dienen te ondergaan en, in voorkomend geval, ontkomen aan de weerklank die aan het onderzoek ter openbare terechtzitting wordt gegeven.
Het doel van die clementiemaatregel is het bevorderen van de reclassering van de betrokkene.
De opschorting van de uitspraak van een veroordeling is een beslissing die, indien zijn niet wordt herroepen, een einde maakt aan de strafvordering en die veronderstelt dat de tenlastelegging bewezen wordt verklaard.
De beschikking waarbij de opschorting wordt uitgesproken, betreft derhalve de grond van de strafvordering, waarbij de gerechten, met inbegrip van de onderzoeksgerechten die de opschorting van de veroordeling uitspreken, “de schuld van de verdachten [moeten] vaststellen” (Parl.St. Kamer 1956-57, nr. 598/1, p. 7).
Tot de opschorting van de uitspraak kan slechts worden besloten indien de verdachte met die clementiemaatregel instemt. De instemming van de verdachte, die “een uiting [moet] zijn van de wil tot beterschap” (Parl.St. Senaat 1962-63, nr. 355, p. 14), vormt een wezenlijk vereiste voor de doelmatigheid zelf van de opschorting van de uitspraak.
De burgerlijke partij. kan geen beroep aantekenen tegen de beschikking tot opschorting van de uitspraak
De modaliteit waaronder de opschorting wordt verleend, zijnde de voorwaarden die tijdens de proeftijd dienen nageleefd en door de rechter worden opgelegd wordt probatie geheten (etymologie: Latijn "probare", hetgeen zowel "bewijzen" als "uittesten", "onderzoeken" betekent.