uittreksel uit het wetboek van strafvordering
MISDADEN DOOR RECHTERS GEPLEEGD BUITEN HUN AMBT EN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
AFDELING I. - VERVOLGING EN ONDERZOEK TEGEN RECHTERS WEGENS MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DOOR HEN BUITEN HUN AMBT GEPLEEGD.
Art. 479.<W 10-10-1967, art. 156, § 3> Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [
2 ondernemingsrechtbank]
2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie,) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau) bij de Raad van State, (een lid van het [
1 Grondwettelijk Hof]
1, een referendaris bij dat Hof), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W
2006-09-15/71, art. 205, 007;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
----------
(
1)<W
2010-02-21/03, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 480. Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen.
Art. 481. Indien echter een lid van een hof van beroep of een ambtenaar die bij het hof het openbaar ministerie uitoefent, ervan verdacht wordt buiten zijn ambt een wanbedrijf of een misdaad te hebben gepleegd, is de ambtenaar die de aangiften of de klachten ontvangen heeft, gehouden daarvan dadelijk afschriften te doen toekomen aan de minister van Justitie, zonder enige vertraging van het onderzoek, dat voortgezet zal worden zoals in voorgaande bepalingen is geregeld, en hij zal eveneens aan de minister een afschrift zenden van de stukken.
Art. 482. De minister van Justitie zendt de stukken door aan het Hof van Cassatie, dat, indien daartoe grond bestaat, de zaak verwijst hetzij naar een correctionele rechtbank, hetzij naar een onderzoeksrechter, de ene zowel als de andere aan te wijzen buiten het rechtsgebied van het hof waartoe het verdachte lid behoort.
Indien een inbeschuldigingstelling moet worden uitgesproken, geschiedt de verwijzing naar een ander hof van beroep.
Art. 482bis. <Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 9;
Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar vervolgd en berecht.
Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd.
AFDELING II. - (VERVOLGING EN ONDERZOEK, WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN IN VERBAND MET HUN AMBT, TEGEN SOMMIGE RECHTERS EN RECHTBANKEN.) <W 10-07-1967, art. 1, 188°>
Art. 483.<W 10-10-1967, art. 156, § 4> Wanneer een vrederechter, een rechter in politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [
2 ondernemingsrechtbank]
2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie,) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau) bij de Raad van State, (een lid van het [
1 Grondwettelijk Hof]
1, een referendaris bij dat Hof), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt in zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, dan wordt dat misdrijf vervolgd en gevonnist zoals in artikel 479 is bepaald. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003;
Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006;
Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W
2006-09-15/71, art. 205, 007;
Inwerkingtreding : 01-12-2006>
----------
(
1)<W
2010-02-21/03, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
(
2)<W
2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 484. Wanneer ambtenaren van de hoedanigheid als vermeld in het vorige artikel ervan verdacht worden een misdaad te hebben gepleegd (...), worden de ambtsverrichtingen die in de regel behoren tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter en van de procureur des Konings, onmiddellijk waargenomen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het hof van beroep, ieder wat hem betreft, of door andere ambtenaren die zij onderscheidenlijk en bepaaldelijk daartoe aanwijzen. <W 10-07-1967, art. 1, 189°>
Totdat die opdracht is gegeven en ingeval er een voorwerp van het misdrijf aanwezig is, kan ieder officier van gerechtelijke politie dit vaststellen; voor de verdere rechtspleging worden de algemene bepalingen van dit wetboek toegepast.
Art. 485. Wanneer de misdaad die in de uitoefening van het ambt gepleegd is, (...) ten laste gelegd wordt hetzij aan een (gehele rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel), hetzij individueel aan een of meer leden van de hoven van beroep en aan de procureurs-generaal en substituten bij de hoven, dan wordt gehandeld als volgt. <W 10-07-1967, art. 1, 190°> <W 10-10-1967, art. 156, § 5>
Art. 486. De misdaad wordt aangegeven bij de minister van Justitie, die, indien daartoe grond bestaat, aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie bevel geeft om ze op de aangifte te vervolgen.
De misdaad kan ook rechtstreeks bij het Hof van Cassatie aangegeven worden door de personen die beweren benadeeld te zijn, maar alleen dan wanneer zij een aanvraag tot verhaal op de rechtbank of op de rechter indienen of wanneer de aangifte incidenteel gedaan wordt in een zaak die voor het Hof van Cassatie aanhangig is.
Art. 487. Indien de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in de stukken, hem door de minister van Justitie toegezonden of door de partijen overgelegd, niet alle inlichtingen vindt die hij nodig acht, wijst op zijn vordering de eerste voorzitter van dit hof een van de leden aan voor het verhoor van de getuigen en voor alle verdere daden van onderzoek die moeten worden verricht in de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft.
Art. 488. Wanneer er getuigen moeten worden gehoord of daden van onderzoek verricht buiten de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft, geeft de eerste voorzitter van dit hof dienaangaande alle nodige opdrachten aan een onderzoeksrechter, zelfs in (...) een ander arrondissement dan dat van de verdachte rechtbank of rechter. <W 10-07-1967, art. 1, 193°>
Art. 489. Nadat de in het vorige artikel vermelde onderzoeksrechter de getuigen heeft gehoord en het hem opgedragen onderzoek heeft voltooid, zendt hij de processen-verbaal en de andere akten, gesloten en verzegeld, terug aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie.
Art. 490. Nadat de eerste voorzitter inzage heeft genomen hetzij van de stukken die door de minister van Justitie zijn gezonden of door de partijen overgelegd, hetzij van de nadere inlichtingen die hij heeft ingewonnen, verleent hij, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot bewaring.
Dit bevel wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.
Art. 491. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie geeft dadelijk bevel de processtukken mee te delen aan de procureur-generaal, (die zijn vordering, waarin de aangifte tegen de verdachte is opgenomen), binnen de vijf volgende dagen (indient bij de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken). <W 10-07-1967, art. 1, 195°>
Art. 492. Over de aangifte aangebracht bij (de kamer aangeduid in artikel 491), onverschillig of zij al dan niet door een bevel tot bewaring is voorafgegaan, beslist de kamer met voorrang boven alle andere zaken. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>
Indien zij de aangifte afwijst, beveelt zij de invrijheidstelling van de verdachte.
Indien zij de aangifte aanneemt, verwijst zij de verdachte rechtbank of rechter naar de rechters van (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken), en die uitspraak zullen doen over de inbeschuldigingstelling. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>
Art. 493. De aangifte die incidenteel gedaan wordt in een zaak die bij het Hof van Cassatie aanhangig is, wordt gebracht voor de kamer die van de zaak kennis heeft; wordt zij aangenomen, dan wordt zij (van de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken) verwezen (naar de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken, en omgekeerd). <W 10-07-1967, art. 1, 197°>
Art. 494. Wanneer een van de kamers van het Hof van Cassatie, bij het onderzoek van een aanvraag tot verhaal op de rechter of enige andere zaak, een misdrijf ontdekt waarvoor een rechtbank of een rechter van de hoedanigheid in artikel 479 omschreven strafrechtelijk kan worden vervolgd, dan kan zij, zonder dat er een rechtstreekse of een incidentele aangifte bestaat, ambtshalve de verwijzing bevelen overeenkomstig het vorige artikel.
Art. 495. Wanneer het onderzoek van een voor de verenigde kamers gebrachte zaak aanleiding geeft tot de verwijzing van ambtswege, in het vorige artikel vermeld, geschiedt die verwijzing naar (de kamer, die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken). <W 10-07-1967, art. 1, 199°>
Art. 496. De kamer waarnaar de verwijzing op aangifte of van ambtswege gedaan wordt, doet in alle gevallen uitspraak over de inbeschuldigingstelling.
Haar voorzitter vervult de taak die wettelijk tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter behoort.
Art. 497. Deze voorzitter kan het verhoor van de getuigen en de ondervraging van de verdachten opdragen aan een andere onderzoeksrechter, zelfs van buiten het rechterlijk arrondissement (...) waar de verdachte zich bevindt. <W 10-07-1967, art. 1, 201°>
Art. 498. Het bevel tot aanhouding, dat door de voorzitter gegeven wordt, wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.
Art. 499. De kamer van het Hof van Cassatie, waarbij de zaak aanhangig is, beraadslaagt over de inbeschuldigingstelling in een niet openbare terechtzitting; de rechters moeten in oneven getal zijn.
Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling niet moet geschieden, wordt de aangifte bij arrest afgewezen, en de procureur-generaal doet de verdachte in vrijheid stellen.
Art. 500. Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling wel moet geschieden, wordt deze uitgesproken bij een arrest, dat tevens een beschikking tot gevangenneming inhoudt.
Ter uitvoering van dat arrest wordt de beschuldigde overgebracht naar het (huis van arresten) bij het hof van assisen dat door het Hof van Cassatie in het arrest zelf wordt aangewezen. <W 1999-05-07/61, art. 7, 004;
Inwerkingtreding : 01-07-1999>
Art. 501. Het onderzoek dat aldus voor het Hof van Cassatie gedaan wordt, kan niet worden bestreden wat de vorm betreft. Dit onderzoek strekt zich uit tot de medeplichtigen van de vervolgde rechtbank of van de vervolgde rechter, zelfs wanneer die geen rechterlijk ambt vervullen.
Art. 502. De overige bepalingen van dit wetboek, die niet in strijd zijn met de procesvormen bij dit hoofdstuk voorgeschreven, worden bovendien nagekomen.
Art. 503. Indien er in (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken), wanneer zij kennis moet nemen van het cassatieberoep tegen het arrest van het hof van assisen waarnaar de zaak is verwezen, rechters zijn die (in de andere kamer) deelgenomen hebben aan de inbeschuldigingstelling, moeten die rechters zich onthouden. <W 10-07-1967, art. 1, 204°>
In het geval van een tweede cassatieberoep, dat tot behandeling in verenigde kamers aanleiding geeft, kunnen evenwel alle rechters daarvan kennis nemen.
Art. 503bis. <Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 10;
Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het in deze afdeling bedoelde misdrijf waarvoor een ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 483 of een in artikel 485 bepaalde rechtbank wordt vervolgd, en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar of de rechtbank vervolgd en berecht.
Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar of de rechtbank worden vervolgd.