Uit de loutere omstandigheid dat de zekerheidstelling wordt verleend voor een vennootschap waarvan de zekerheidsteller zaakvoerder is, kan niet worden besloten dat deze niet kosteloos is. Het belang van de zaakvoerder bij het versterken van de kredietwaardigheid van de vennootschap, sluit het kosteloze karakter van de zekerheidstelling niet uit. Van belang zijn de daadwerkelijk genoten voordelen bij de uitoefening van het mandaat.
De rechtbank van koophandel bevrijdt geheel of gedeeltelijk elke natuurlijke persoon die zich kosteloos zeker stelde voor de gefailleerde wanneer zij vaststelt dat diens verbintenis niet in verhouding is met diens inkomsten en patrimonium.
Vanaf het vonnis van faillietverklaring worden de middelen van tenuitvoerlegging ten laste van de natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijk zeker stelde voor de gefailleerde, opgeschort.
Meer dan eens wordt de vraag gesteld naar naar de juiste invulling van het begrip «kosteloos», in het licht van enerzijds art. 24bis en anderzijds art. 72bis, 73 en 80 Faill. W.
kosteloos borgstelling impliceert voor het verlenen van de zekerheidstelling geen enkele vorm van financiële vergoeding of andere tegenprestatie te ontvangen.
Een inkomen verwerven uit een vennootschap (bv. als zaakvoerder) is een vergoeding voor de uitoefening van en vennootschapsmandaat en geen vergoeding wegens de zekerheidstelling.
Om uit te maken of een zekerheidsstelling al dan niet kosteloos is, primeren niet de bedoelingen of verwachtingen van de zekerheidsteller bij het aangaan van de zekerheidstelling maar enkel de daadwerkelijk genoten voordelen.
Kosteloos is immer niet het zelfde als belangeloos.
Contra: Deze progressieve stelling van het Hof van Beroep te Gent wordt evenwel niet algemeen aanvaard. Deze rechtspraak meent dat een louter belang volstaat (het verwerven van inkomsten uit de vennootschap voor de bestuurder, van wie de zekerheid dient om de activiteit van de vennootschap verder te zetten of uit te breiden)
In die zin:
Luik 4 oktober 2005, J.L.M.B. 2006, 767, met noot T. Cavenaile en P. Cavenaile;
Kh. Dendermonde 12 december 2005, R.W. 2005-06, 953;
Kh. Turnhout 10 januari 2006, R.W. 2005-06, 1312).
Antwerpen 1 juni 2006, R.W. 2006-07, 1013; Luik 4 oktober 2006, J.L.M.B. 2006, 767-770; Kh. Turnhout 10 januari 2006, R.W. 2005-06, 1312-1313; Kh. Dendermonde 12 december 2005, R.W. 2005-06, 953; E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, Mechelen, Kluwer, 2006, p. 293, nr. 439; D. Devos, «Actualia. Wet wijziging faillissementswet», R.A.B.G. 2005, 1448; T. Cavenaile en P. Cavenaile, «La décharge de la caution dans la loi du 8 août sur les faillites telle que modifiée par la loi du 20 juillet 2005» (noot onder Luik 4 oktober 2005), J.L.M.B. 2006, 773 en 776; P. Moureau, «La loi du 20 juillet 2005 et la décharge des personnes qui se sont portés constituées sûreté personnelle. Nouvelles interrogations?», T.B.B.R. 2006, p. 55, nr. 3.
Hof van Beroep Antwerpen, 18 januari 2007, RW 2006-2007, 1284