De invloed van een tuchtrechtelijke uitspraak op een burgerlijk geschil:
Terwijl de tuchtvordering strekt tot de beoordeling van een bepaalde gedraging, strekt de burgerlijke vordering ertoe de subjectieve rechten van een partij te beoordelen, meestal in diens verhouding tot een andere partij. De beslechting van geschillen over subjectieve rechten behoort met uitzondering van subjectieve politieke rechten die door de wet toegewezen worden aan administratieve rechtscolleges, tot de bevoegdheid van de gewone rechtscolleges die deel uitmaken van de rechterlijke macht (artikel 144-145 G.W. vgl. Tilleman, B.) De bedrijfsrevisor en het tuchtrecht in: De aansprakelijkheid van de bedrijfsrevisor, studie IBR, 2003, nr. 6, p. 98). Tuchtrechtelijke geschillen worden niet beschouwd als geschillen over burgerlijke rechten in de zin van artikel 144 G.W. (Cass., 2 juni 1983, A.C. 1982-1983, 547, 1217; Cass. 12 november 1989, Pas., 1990, I, 262).
Tuchtcolleges kunnen zich bijgevolg niet mengen in zaken die tot de bevoegdheid van de gewone rechtscolleges behoren. Zij kunnen geen bindende beslissingen nemen in verband met een geschil over subjectieve rechten van een beroepsbeoefenaar of een cliënt ten overstaan van elkaar (vgl. Lemmens, P., Het tuchtrecht van de gerechtsdeurwaarder, De Gerechtsdeurwaarder, 1996, afl. 4, p. 58).
Alhoewel er strikt juridisch geen band is tussen een tuchtrechtelijke veroordeling en de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid, sluit de beslissing van de tuchtinstantie, stellende dat een beroepsbeoefenaar zich niet schuldig gemaakt heeft aan een tuchtvergrijp niet uit dat hij een burgerrechtelijke fout heeft begaan.
Dit belet niet dat de tuchtrechtelijke vrijspraak met betrekking tot de handeling of het nalaten van de beroepsbeoefenaar een indicatie kan zijn dat de beroepsbeoefenaar gehandeld heeft zoals het een normaal handelende beroepsbeoefenaar behoort.
Omgekeerd:
sluit de beslissing van de tuchtinstantie, stellende dat een beroepsbeoefenaar zich schuldig gemaakt heeft aan een tuchtvergrijp niet uit dat hij geen burgerrechtelijke fout heeft begaan.
Dit belet niet dat de tuchtrechtelijke uitspraak met betrekking tot de handeling of het nalaten van de beroepsbeoefenaar een indicatie kan zijn dat de beroepsbeoefenaar niet gehandeld heeft zoals het een normaal handelende beroepsbeoefenaar behoort.