recht op persoonlijk contact
bezoekrecht,
recht op persoonlijk contact
omgangsrecht
deze termen worden vaak door mekaar gebruikt. Welke term is nu eigenlijk de juiste.
Voor de wet van 13 april 1995 werd er gesproken over om hoederecht enerzijds versus bezoekrecht voor de andere ouder anderzijds. In het frans "droit de visite". Deze term is al te geladen alsof de ouder die niet bekleed is met het ouderlijk gezag slechts een recht zou hebben om het kind te bezoeken. Bovendien is inmiddels het gezagsco-ouderschap de regel.
In de rechtsleer werd de term omgangsrecht gebruikt. Door de wetgever heeft finale gekozen voor de term: "recht op persoonlijk contact". Deze term vervangt de vroegere term bezoekrecht omdat deze term uit de tijd is. Deze term werd consequent toegepast in artikel 374,4de lid en in artikel 375 bis burgerlijk wetboek. De term werd niet ingevuld of omschreven en is in feite een loutere taal modernisering zo dat gerust kan gesteld worden dat de term volledig inhoudelijk beantwoordt aan de inhoud van het vroegere bezoekrecht. Maar is dit wel zo? Uit de voorbereidende werkzaamheden kan worden afgeleid dat de bedoeling was om de beide ouders in alle gevallen een diepgaand contact met het kind te verlenen, meer dan een loutere bezoek.
De term "contact" heeft relationele inhoud met communicatie en verstandhouding. Dat de wetgever een en ander niet heeft ingevuld wil daarom niet zeggen dat deze term totaal inhoudsloos is of beperkt blijft tot de loutere letterlijke betekenis. De wetgever heeft het precies aan de rechtspraak overgelaten om tot invulling over te gaan van het recht op persoonlijk contact, waarbij de rechter inderdaad over de mogelijkheid beschikt om de modaliteiten hiervan te bepalen. De rechter beschikt dus over een ruime beoordelingsbevoegdheid waarbij hij weet persoonlijk contact kan specifiëren niet alleen door bezoeken en fysieke aanwezigheid, maar ook door invulling het uitwisselen van e-mailberichten, het mogelijk maken van communicatie via een webcam, gsm verkeer, uitwisselen van audio of videobanden, skyping...
Het artikel 374 zoals vervangen bij wet van 13 april 1895 stelt:
" wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en huilt het in artikel 373 tweede lid bepaalde vermoeden. (Dit artikel 373 ten tweede waarnaar verwezen wordt stelt: ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen een handeling stelt die met dat gezag verband houdt behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen).
Bij gebrek van overeenstemming over de organisatie van de huisvesting van het kind, over de belangrijkste beslissingen betreffende zijn gezondheid, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning en over de godsdienstige of levensbeschouwelijke keuzes of wanneer deze overeenstemming strijdig lijkt met het belang van het kind, kan de bevoegde rechter de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend opdragen aan een van beide ouders.
Hij kan eveneens bepalen welke beslissingen met betrekking tot de opvoeding alleen met instemming van beide ouders kunnen worden genomen.
Hij bepaalt de wijze waarop de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent persoonlijk contact met het kind onderhoudt. Dat persoonlijk contact kan enkel om bijzonder ernstige redenen worden geweigerd. De ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent, behoudt het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind. Hij kan bij de andere ouder of bij derden alle nuttige informatie hieromtrent inwinnen en zich in het belang van het kind tot de jeugdrechtbank wenden.
In elk geval bepaalt de rechter de wijze waarop het kind wordt gehuisvest en de plaats waar het in het bevolkingsregister wordt ingeschreven als hebben de aldaar zijn hoofdverblijf."
deze regeling van artikel 374 geldt enkel voor die ouders die in juridische afstammingsband hebben met het kind, of deze nu binnen of buiten het huwelijk is totstandgekomen. Zonder afstammingsband is er geen ouderlijk gezag. Een biologische ouders kan op basis van artikel 374 vierde lid geen recht op contact opeisen, onverminderd de mogelijkheid om dit te doen op basis van artikel 375 bis van het burgerlijk wetboek stellende dat elke persoon die aantoont dat hij met het kind een bijzondere affectieve band heeft een recht op persoonlijk contact kan doen gelden.
Bij een volle adoptie wordt het volledige contacten met de oorspronkelijke familie verbroken en eindigt ook het recht op ouderlijk gezag en persoonlijk contact. Bij gewone adoptie wordt deze band niet verbroken maar wordt het ouderlijk gezag uitgeoefend door de adoptieouders. Wanneer een oudere omzet is uit het ouderlijk gezag bij wijze van sanctie door een beslissing van de rechter verliest deze de rechten verbonden aan het ouderlijk gezag.
Indien de afstamming niet is vastgesteld ten aanzien van een van de ouders of indien een van de ouders overleden of afwezig is dan wel in de onmogelijkheid verkeert te zijn wil te kennen te geven, oefent de andere ouder dat gezag alleen uit. Wanneer er geen ouder meer overblijft die instaat is het ouderlijk gezag uit te oefenen wordt voorzien in een voogdijregeling (artikel 375 burgerlijk wetboek).