Cass., 12/10/2017, R.A.B.G., 2018/5, p. 437-439
samenvatting
Uit de parlementaire voorbereiding en uit de tekst van artikel 1394/20 Ge-rechtelijk Wetboek blijkt dat de procedure van invordering van onbetwiste geld-schulden facultatief is en dat een schuldeiser de mogelijkheid behoudt om de geldschulden in te vorderen via een gewone een gerechtelijke procedure.
Bovendien kunnen interesten en schadebedingen via deze procedure maximaal ten belope van 10 pct. van de hoofdsom worden ingevorderd en verloopt minstens een maand en acht dagen vooraleer een uitvoerbaar verklaard proces-verbaal van niet-betwisting kan worden afgeleverd.
Uit het vorenstaande volgt dat de keuze voor een gewone gerechtelijke procedure in plaats van voor de procedure van invordering van onbetwiste geldschulden, op zich geen fout uitmaakt, noch blijk geeft van procesmisbruik.
(M.B. NV / A.V.B.E. BVBA - Rolnr.: C.17.0120.N)
III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Tweede onderdeel
1. Het onderdeel bekritiseert de veroordeling van de eiseres tot de proceskosten om reden dat zij haar niet-betwiste vordering tot betaling van een geldschuld via een gewone gerechtelijke procedure heeft ingevorderd en geen gebruik heeft gemaakt van de procedure voor de invordering van onbetwiste geldschulden zoals geregeld door de artikelen 1394/20 et seq. Gerechtelijke Wetboek, aangezien de rechters hiertoe niet kunnen steunen op artikel 866 Gerechtelijk Wetboek, noch op artikel 1017 Gerechtelijk Wetboek en er evenmin sprake kan zijn van een fout of nalatigheid in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek of van een procesmisbruik.
2. Krachtens artikel 866 Gerechtelijk Wetboek komen de proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, te zijnen laste.
Deze bepaling laat slechts toe om kosten ten laste te leggen van de ministerieel ambtenaar die ze heeft veroorzaakt. Zij laat niet toe om de nodeloos geachte kosten ten laste te leggen van een partij.
3. Artikel 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek, in zijn versie voor de wijziging door de wet van 25 december 2016, bepaalt dat, tenzij bijzondere wetten anders bepalen, ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij verwijst in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen die het eventueel bekrachtigt.
De artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek zijn bijzondere wettelijke bepalingen in de zin van artikel 1017, eerste lid Gerechtelijk Wetboek. Krachtens deze bepalingen kunnen de kosten ten laste van de niet in het ongelijk gestelde partij worden gelegd indien deze door haar fout zijn veroorzaakt.
Krachtens artikel 1394/20 Gerechtelijk Wetboek kan elke onbetwiste schuld tussen ondernemingen die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op de dag van de aanmaning bedoeld bij artikel 1394/21, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10% van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbedingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder worden ingevorderd.
Krachtens de artikelen 1394/21 en 1394/22 Gerechtelijk Wetboek betekent de gerechtsdeurwaarder, vooraleer tot invordering over te gaan aan de schuldenaar een aanmaning tot betalen en beschikt de schuldenaar over een maand vanaf deze aanmaning om hetzij de schuld te betalen, hetzij betalingsfaciliteiten te vragen, hetzij de redenen te kennen te geven waarom hij de schuldvordering betwist.
Krachtens artikel 1394/24, § 1 Gerechtelijk Wetboek stelt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder ten vroegste 8 dagen na het verstrijken van de termijn van een maand, op verzoek van de schuldeiser, proces-verbaal van niet-betwisting op. Krachtens artikel 1394/24, § 2, wordt het proces-verbaal op verzoek van de gerechtsdeurwaarder uitvoerbaar verklaard door een magistraat van het Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest bedoeld in artikel 1389bis/8.
4. Uit de parlementaire voorbereiding en uit de tekst van artikel 1394/20 Gerechtelijk Wetboek blijkt dat de procedure van invordering van onbetwiste geldschulden facultatief is en dat een schuldeiser de mogelijkheid behoudt om de geldschulden in te vorderen via een gewone gerechtelijke procedure.
Bovendien kunnen interesten en schadebedingen via deze procedure maximaal ten belope van 10% van de hoofdsom worden ingevorderd en verloopt minstens 1 maand en 8 dagen vooraleer een uitvoerbaar verklaard proces-verbaal van niet-betwisting kan worden afgeleverd.
Uit het vorenstaande volgt dat de keuze voor een gewone gerechtelijke procedure in plaats van voor de procedure van invordering van onbetwiste geldschulden, op zich geen fout uitmaakt, noch blijk geeft van procesmisbruik.
5. De rechters die anders oordelen en op deze gronden de proceskosten ten laste leggen van de eiseres, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
Het onderdeel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden vonnis in zoverre het de gedingkosten ten laste van de eiseres heeft gelegd, onverminderd artikel 1024 Gerechtelijk Wetboek.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde vonnis.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de aldus beperkte zaak naar de rechtbank van koophandel te ...
VOORZIENING IN CASSATIE
(…)
Feiten en procedurevoorgaanden
Bij exploot van 20 juli 2016 werd verweerster op verzoek van eiseres gedagvaard in betaling van een niet geprotesteerde factuur van 12 februari 2016. Eiseres vorderde betaling van de hoofdsom van 587,86 EUR en van het schadebeding van 58,79 EUR, te vermeerderen met:
- de conventioneel overeengekomen rentevoet van 12% op 587,86 EUR vanaf de vervaldag van de factuur;
- de gerechtelijke rente tegen de wettelijke rentevoet op 58,79 EUR vanaf de datum van de dagvaarding;
- de kosten van het geding met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding begroot op 240 EUR.
Op de inleidende zitting van 29 september 2016 is verweerster niet verschenen.
Bij vonnis van 27 oktober 2016 verleende de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Kortrijk, verstek en veroordeelde verweerster om aan eiseres te betalen de som van 673,65 EUR te vermeerderen met:
- de conventionele rente tegen de rentevoet zoals bepaald in toepassing van artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties op 587,86 EUR vanaf de dag na de vervaldatum van de factuur tot de dag van de betaling;
- de gerechtelijke rente tegen de wettelijke rentevoet op 58,79 EUR sedert de dagvaarding.
De rechtbank besliste evenwel de kosten van de procedure ten laste te leggen van eiseres omdat eiseres in de dagvaarding had aangegeven dat haar eis een onbetwiste geldsom tot voorwerp heeft en zij niettemin heeft gedagvaard in plaats van over te gaan tot invordering van deze schuld overeenkomstig de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W.
Tegen voornoemd verstekvonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Kortrijk, van 27 oktober 2016 meent eiseres een enig middel tot cassatie te kunnen aanvoeren. Het middel betreft meer bepaald de beslissing over de gerechtskosten.
Enig middel tot cassatie
Geschonden bepalingen en algemeen rechtsbeginsel
- artikel 6, 1. van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gesloten te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955;
- artikelen 735, § 1 en 2, 774, 866, 1017, 1018, 1022, 1394/20 t.e.m. 1394/24 van het Gerechtelijk Wetboek, voornoemd artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals dit bestond vóór de wijziging bij de wet van 25 december 2016;
- artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek;
- het algemene rechtsbeginsel dat de eerbiediging van het recht van verdediging voorschrijft;
- het algemene rechtsbeginsel inzake het verbod van rechtsmisbruik.
Aangevochten beslissing
Bij het bestreden vonnis van 27 oktober 2016 verleent de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Kortrijk, verstek tegen verweerster, veroordeelt haar om aan eiseres te betalen de som van 673,65 EUR, te vermeerderen met:
- de conventionele rente tegen de rentevoet zoals bepaald in toepassing van artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties op 587,86 EUR vanaf de dag na de vervaldatum van de factuur tot de dag van de betaling;
- de gerechtelijke rente tegen de wettelijke rentevoet (wet 5 mei 1865) op 58,79 EUR sedert de dagvaarding tot de dag van betaling, en legt de kosten van de onderhavige procedure ten laste van eiseres, onverminderd de toepassing van artikel 1024 Ger.W., wijst het meer of anders gevorderde af als ongegrond, en dit op de volgende gronden:
“De rechtbank heeft (eiseres) gehoord in openbare zitting en heeft kennis genomen van de neergelegde stukken en van de stukken in het dossier van de rechtspleging. De artikelen 2, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken worden toegepast.
Met dagvaarding van 20 juli 2016 vordert (eiseres) partij jegens (verweerster) de betaling van 677,10 EUR + de rente en de kosten van het geding.
Op de inleidende zitting van 29 september 2016 is (verweerster) niet verschenen en (eiseres) vroeg jegens haar verstek en vonnis.
De vordering komt toelaatbaar en gegrond voor aan de hand van de door (eiseres) gegeven uitleg en de overgelegde stukken, behoudens wat volgt.
Met toepassing van het ambtshalve matigingsrecht (wet 23 november 1998) wordt de conventionele rente verminderd tot de rentevoet zoals die bepaald wordt in toepassing van artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties en toegekend vanaf de dag na de vervaldag van de factuur zoals hierna bepaald.
Wat de gerechtskosten betreft, stelt de rechtbank vast dat (eiseres) in de dagvaarding zelf aangeeft dat haar eis een invordering van een niet-betwiste, vaststaande en opeisbare geldschuld tot voorwerp heeft, waarvoor zij trouwens de behandeling in korte debatten vraagt in toepassing van artikel 735, § 2 Ger.W. Voor dergelijke invorderingen heeft de wetgever een nieuwe, eenvoudige en goedkope procedure ingevoerd (art. 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W.), die op 2 juli 2016 in werking is getreden (KB 16 juni 2016, BS 22 juni 2016).
(Eiseres) geeft niet aan waarom zij in casu geen gebruik maakt van die specifieke procedure. Nochtans is het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om de rechtbank van koophandel te ontlasten door haar meer bepaald te ontheffen van taken die niets te maken hebben met haar kerntaak, zijnde het beslechten van rechtsgeschillen, eenvoudig omdat het gaat om de invordering van onbetwiste schulden, waaromtrent in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie (zg. Potpourriwet I) eveneens wordt gesteld dat het niet langer aangewezen is om onbetwiste schulden van meet af aan in te vorderen met toepassing van een jurisdictionele procedure, maar dat een administratieve procedure die uitmondt in een administratieve rechtshandeling daartoe volstaat (Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54-1219/1, 26-27).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in casu nodeloze kosten gemaakt, zoals de kosten van dagvaarding. Artikel 866 Ger.W. bepaalt dat nodeloze kosten die veroorzaakt worden door toedoen van een ministerieel ambtenaar, te zijnen laste komen. In de rechtsleer wordt op goede gronden verdedigd dat het in artikel 866 Ger.W. opgenomen principe - in een proceseconomische en kostenbeheersingsoptiek - een ruime toepassing verdient, temeer het gezien wordt als een uiting van het algemene beginsel inzake loyauteit of goede trouw in het proces. Bepaalde rechtsleer acht het in artikel 866 Ger.W. opgenomen principe naar analogie zelfs van toepassing op de advocaat die optreedt als mandataris ad litem (zie B. Deconinck, “Art. 866 Gerechtelijk Wetboek” in Comm.Ger., 2009, nrs. 4-7). In die omstandigheden worden de gerechtskosten van onderhavige procedure ten laste van (eiseres) gelegd, evenwel zonder dat dit afbreuk doet aan hetgeen is bepaald in artikel 1024 Ger.W. wat de kosten van tenuitvoerlegging betreft.
Op de vraag van (eiseres) om dit verstekvonnis, dat een veroordeling tot betaling van een som geld bevat en waartegen nog verzet openstaat, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kan worden ingegaan zodat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd vóór het verstrijken van de termijn van 1 maand na de betekening van dit vonnis, in de zin van artikel 1495, tweede lid Ger.W.
De schorsende werking van het eventueel aantekenen van verzet, ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van onderhavig verstekvonnis, kan evenwel slechts mits een bijzondere motivering worden uitgesloten (art. 1397, eerste lid Ger.W.). (Eiseres) toont niet aan welke specifieke redenen er voorhanden zijn om in onderhavig geval van dat principe af te wijken.
Het kantonnement is een recht van de veroordeelde partij. (Eiseres) toont niet aan waarom dit aan (verweerster) moet worden ontzegd.”
Grieven
1.1. Artikel 1394/20 Ger.W. bepaalt dat elke onbetwiste schuld die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op de dag van de aanmaning, bedoeld bij artikel 1394/21, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10% van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbedingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder “kan” worden ingevorderd, met uitzondering van schulden van of ten aanzien van:
1° publieke overheden bedoeld in artikel 1412bis, § 1;
2° schuldeisers of schuldenaren die niet zijn ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;
3° handelingen die niet zijn verricht in het kader van de activiteiten van de onderneming;
4° een faillissement, een gerechtelijke reorganisatie, een collectieve schuldenregeling en andere vormen van wettelijke samenloop;
5° niet contractuele verbintenissen, tenzij zij
a) het voorwerp uitmaken van een overeenkomst tussen de partijen of er een schuldbekentenis is; of
b) betrekking hebben op schulden uit hoofde van gemeenschappelijke eigendom van goederen.
Vooraleer tot invordering over te gaan, betekent de gerechtsdeurwaarder aan de schuldenaar een aanmaning tot betalen overeenkomstig artikel 1394/21 Ger.W.
Na deze aanmaning kan de schuldenaar ofwel betalen, ofwel overeenkomstig artikel 1394/22 Ger.W. betalingsfaciliteiten vragen ofwel de redenen geven waarom hij de schuldvordering betwist bij middel van het antwoordformulier dat gehecht wordt aan de akte van aanmaning.
Artikel 1394/23 Ger.W. bepaalt dat de invordering wordt beëindigd in het geval de schuldenaar de schuld betaalt of de redenen te kennen geeft waarom hij de schuld betwist, onverminderd het recht van de schuldeiser om, in geval van betwisting van de schuld, zijn rechtsvordering in rechte uit te oefenen.
Bij gebrek aan betwisting van de schuld, van betaling ervan of van toekenning van afbetalingsfaciliteiten, stelt de instrumenterende gerechtsdeurwaarder, op verzoek van de schuldeiser, proces-verbaal van niet-betwisting op waarvan de inhoud is vastgesteld bij artikel 1394/24, § 1 Ger.W. Het proces-verbaal wordt op verzoek van de gerechtsdeurwaarder uitvoerbaar verklaard door een magistraat van het Beheers- en toezichtscomité bij het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest bedoeld in artikel 1389bis/8.
Het wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging en maakt, in voorkomend geval pro rata van het saldo van de schuldvordering, een titel uit die overeenkomstig het Vijfde Deel van het Gerechtelijk Wetboek ten uitvoer kan worden gelegd.
De uitvoering van het proces-verbaal van niet-betwisting wordt ingevolge artikel 1394/24, § 3 Ger.W. alleen geschorst door een vordering in rechte, die wordt ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.
1.2. Ingevolge artikel 735, § 1 Ger.W. worden ten aanzien van iedere verschijnende partij de zaken waarvoor slechts korte debatten nodig zijn, behandeld op de inleidende zitting of verdaagd opdat er op een nabije datum over wordt gepleit, voor zover daartoe een met redenen omkleed verzoek is gedaan in de akte van rechtsingang of door de verwerende partij.
Artikel 735, § 2 Ger.W. preciseert dat de zaken in korte debatten worden behandeld ingeval de partijen daarmee akkoord gaan. Behoudens akkoord van de partijen zal het geding op grond van de voor de korte debatten voorziene procedure worden behandeld in onder meer het volgende geval:
De invordering van niet-betwiste schuldvorderingen
1.3. Het louter feit dat een onbetwiste geldschuld ressorteert onder het toepassingsgebied van artikel 1394/20 Ger.W. sluit bijgevolg niet uit dat zij langs gerechtelijke weg kan worden ingevorderd nu artikel 1394/20 Ger.W. enkel bepaalt dat een dergelijke schuld in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van diens advocaat door een gerechtsdeurwaarder “kan” worden ingevorderd. Deze wijze van invordering is derhalve niet verplicht en doet overigens geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de schuldeiser om de invordering van zijn niet-betwiste schuldvordering met toepassing van artikel 735, § 1 en 2 Ger.W. in korte debatten ter inleidende zitting te behandelen.
1.4. De proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar komen ingevolge artikel 866 Ger.W. te zijnen laste; hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.
(…)
Tweede onderdeel
4.1. Artikel 1017, eerste lid Ger.W. preciseert dat, tenzij bijzondere wetten anders bepalen, ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij verwijst in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen die het eventueel bekrachtigt. De kosten kunnen, ingevolge het vierde lid van artikel 1017 Ger.W. worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt, hetzij wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, hetzij over echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zussen of aanverwanten in dezelfde graad.
De kosten omvatten overeenkomstig artikel 1018 Ger.W. onder meer de diverse, griffie- en registratierechten, alsook de zegelrechten die voor de afschaffing van het Wetboek der Zegelrechten zijn betaald, de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten en de rechtsplegingsvergoeding zoals bepaald in artikel 1022 Ger.W., zijnde een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.
De partij die de kosten bedoeld in de artikelen 1018 en 1022 Ger.W. heeft gemaakt en die in het gelijk wordt gesteld, kan ingevolge artikel 1017, eerste lid Ger.W. enkel in de kosten worden verwezen indien bijzondere wetten dit toelaten.
Artikelen 1382 en 1383 BW zijn bijzondere wettelijke bepalingen in de zin van artikel 1017, eerste lid Ger.W. krachtens welke de kosten ten laste kunnen worden gelegd van de partij door wier fout ze zijn veroorzaakt, zelfs indien haar wederpartij in het ongelijk is gesteld. Een procespartij kan op grond van de artikelen 1382 en 1383 BW enkel worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten bij ongelijk van zijn wederpartij wanneer hij een procedure niet heeft aangewend zoals een normale, zorgvuldige en voorzichtige procespartij, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden.
Een procespartij kan ook, spijts zij in het gelijk werd gesteld, eventueel in de kosten worden verwezen in geval van procesrechtsmisbruik die een toepassing uitmaakt van de leer van het rechtsmisbruik.
Het louter feit dat een procespartij betaling van een niet-betwiste schuld vordert via een gewone gerechtelijke procedure in plaats van toepassing te maken van de procedure voorzien in de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W. maakt op zichzelf geen fout of nalatigheid uit in de zin van artikelen 1382 en 1383 BW en is evenmin een vorm van procesrechtsmisbruik nu:
- de invorderingsprocedure voorzien in de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W. een facultatieve procedure is die geen afbreuk doet aan de mogelijkheid voor de schuldeiser om de invordering van zijn niet-betwiste schuldvordering met toepassing van artikel 735, § 1 en 2 Ger.W. in korte debatten ter inleidende zitting te behandelen;
- de kosten van dagvaarding geen nodeloze kosten zijn nu de invordering van onbetwiste schulden overeenkomstig de procedure voorzien in de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W. eveneens met kosten gepaard gaat, onder meer de kosten van de aanmaning door een gerechtsdeurwaarder, voorzien in artikel 1394/21 Ger.W. alsook de kosten van het proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder bedoeld in artikel 1394/24 Ger.W.
4.2. In het bestreden vonnis werd de vordering van eiseres toelaatbaar en gegrond verklaard, behoudens de door eiseres gevorderde conventionele rente die werd verminderd tot de rentevoet zoals die bepaald wordt in artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
De proceskosten werden evenwel ten laste van eiseres gelegd, niet omwille van de herleiding van de gevorderde rente, maar uitsluitend op de volgende gronden:
- de eis heeft een invordering van een niet-betwiste, vaststaande en opeisbare geldschuld tot voorwerp waarvoor eiseres de behandeling in korte debatten vraagt in toepassing van artikel 735, § 2 Ger.W.;
- voor dergelijke invorderingen heeft de wetgever een nieuwe, eenvoudige en goedkope procedure ingevoerd (art. 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W.), die op 2 juli 2016 in werking is getreden (KB 16 juni 2016, BS 22 juni 2016);
- eiseres geeft niet aan waarom zij in casu geen gebruik maakt van die specifieke procedure;
- er zijn in casu nodeloze kosten gemaakt, zoals de kosten van dagvaarding.
Door louter op voormelde gronden de gerechtskosten ten laste van eiseres te leggen en de door eiseres gevorderde rechtsplegingsvergoeding af te wijzen, hebben de rechters hun beslissing niet naar recht verantwoord, nu ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwijst en het louter feit dat eiseres haar niet-betwiste schuldvordering heeft ingevorderd via een gewone gerechtelijke procedure en geen toepassing heeft gemaakt van de procedure voorzien in de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W. geen fout, nalatigheid of rechtsmisbruik in haren hoofde uitmaakt, nu laatstgenoemde procedure facultatief is en er aan deze procedure, net zoals aan de gewone gerechtelijke procedure, kosten verbonden zijn.
Door louter op voormelde gronden de gerechtskosten ten laste van eiseres te leggen en de door haar gevorderde rechtsplegingsvergoeding af te wijzen, hebben de rechters de artikelen 735, § 1 en 2, 1017, 1018, 1022, 1394/20 t.e.m. 1394/24 van het Gerechtelijk Wetboek alsook de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek geschonden en het algemene rechtsbeginsel inzake het verbod van rechtsmisbruik miskend.
4.3. In zoverre de rechters de gerechtskosten ten laste hebben gelegd van eiseres bij toepassing van artikel 866 Ger.W., hebben zij hun beslissing evenmin naar recht verantwoord nu de kosten van dagvaarding geen nodeloze kosten zijn (1) en deze bij toepassing van artikel 866 Ger.W. in ieder geval niet kunnen ten laste worden gelegd van een procespartij doch enkel ten laste van een ministerieel ambtenaar die namens die procespartij de nodeloze proceskosten zou hebben veroorzaakt (2). In ieder geval kon de door eiseres gevorderde rechtsplegingsvergoeding niet worden afgewezen op grond van artikel 866 Ger.W.
Door de gerechtskosten ten laste te leggen van eiseres bij toepassing van artikel 866 Ger.W. hebben de rechters tevens dit artikel geschonden.
(…)
Toelichting
(…)
Wat betreft het tweede onderdeel
1. Artikel 1394/20 Ger.W. bepaalt dat elke onbetwiste schuld die een geldsom tot voorwerp heeft en die vaststaat en opeisbaar is op de dag van de aanmaning bedoeld bij artikel 1394/21, ongeacht het bedrag ervan, vermeerderd met de verhogingen waarin de wet voorziet en de invorderingskosten alsmede, in voorkomend geval en ten belope van ten hoogste 10% van de hoofdsom van de schuld, alle interesten en strafbepalingen, in naam en voor rekening van de schuldeiser op verzoek van de advocaat van de schuldeiser door een gerechtsdeurwaarder “kan” worden ingevorderd, met uitzondering van de schulden die verder in dit artikel worden gepreciseerd.
De nieuwe invorderingsprocedure is derhalve facultatief. Een schuldeiser die beschikt over een invordering die ressorteert onder het toepassingsgebied van de invorderingsprocedure, voorzien in artikel 1394/20 Ger.W., behoudt bijgevolg de mogelijkheid om een gerechtelijke procedure op te starten met het oog op het bekomen van een rechterlijke beslissing (G. de Leval, J. van Compernolle en F. Georges, “La loi du 19 octobre 2015 modifiant le droit de la procédure civile et portant des dispositions en matière de justice” JT 2015, (785), 798, nr. 2; M. Castermans, Potpourri I: hervormingen m.b.t. de burgerlijke rechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016, 70-71, nr. 106; S. Voet en B. Allemeersch, “Invordering van onbetwiste geldschulden” in B. Allemeersch en P. Taelman (eds.), De hervorming van de burgerlijke rechtspleging door Potpourri I, Brugge, die Keure, 2016, 16, nr. 31).
De minister heeft er op gewezen dat de nieuwe procedure niets af(doet) aan de mogelijkheid van de schuldeiser om toch naar de rechter te stappen en bijvoorbeeld een verstekvonnis te vragen (Parl.St. Kamer 2014-15, Doc. 54-1219/005, 84, integraal weergegeven in M. Castermans, o.c., (316), 376).
2. Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt (art. 1017, eerste lid Ger.W.).
Artikel 1382 BW is in de zin van artikel 1017 Ger.W. een bijzonder wettelijke bepaling krachtens welke de kosten ten laste kunnen gelegd worden van de partij door wiens schuld zij zijn veroorzaakt, zelfs indien de andere partij in het ongelijk is gesteld (Cass. 24 april 1978, RW 1978-79, 2669; Cass. 14 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 885; G. de Leval, Droit judiciaire privé, T. 2, Manuel de procédure civile, Bruxelles, Larcier, 2015, 274, nr. 2.122). Een procespartij kan eventueel veroordeeld worden tot de gerechtskosten wanneer zij procesrechtsmisbruik heeft gepleegd bij de keuze tussen twee alternatieve procedures, spijts zij uiteindelijk in het gelijk werd gesteld wat de grond van de zaak betreft. Het geval waarin een partij in het gelijk wordt gesteld en toch schuldig zou zijn aan procesrechtsmisbruik, zal in de praktijk eerder uitzonderlijk voorkomen.
De leer van het procesrechtsmisbruik maakt een toepassing uit van de leer van het rechtsmisbruik (Cass. 28 juni 2013, Arr.Cass. 2013, 1662, meer bepaald de conclusie van de heer advocaat-generaal Van Ingelgem).
De rechters verklaarden de vorderingen van eiseres toelaatbaar en gegrond, behoudens de door eiseres gevorderde conventionele rente die werd verminderd tot de rentevoet bepaald in toepassing van artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Zij hebben evenwel de gerechtskosten van de onderhavige procedure ten laste van eiseres gelegd louter omdat:
- de eis een invordering van een niet-betwiste, vaststaande en opeisbare geldschuld tot voorwerp heeft;
- de wetgever voor dergelijke invorderingen een nieuwe, eenvoudige en goedkope procedure heeft ingevoerd (nl. de art. 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W.);
- eiseres niet aangeeft waarom zij in casu geen gebruik maakt van die specifieke procedure;
- er in casu nodeloze kosten zijn gemaakt.
Op voormelde gronden konden de appelrechters niet naar recht beslissen de gerechtskosten ten laste van eiseres te leggen, nu ieder eindvonnis de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwijst en de voormelde overwegingen geen vaststelling inhouden van een fout, nalatigheid of procesrechtsmisbruik die zou toelaten af te wijken van artikel 1017 Ger.W.
Het louter feit dat eiseres heeft gekozen voor de gewone procedure van invordering en niet voor de invorderingsprocedure, voorzien in artikel 1394/20 Ger.W., die facultatief is, maakt op zich geen fout, nalatigheid of procesrechtsmisbruik uit.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in casu nodeloze kosten gemaakt. Aan de invorderingsprocedure, voorzien in de artikelen 1394/20 t.e.m. 1394/27 Ger.W., zijn echter ook kosten verbonden. Over de kwestie of deze procedure uiteindelijk goedkoper zou uitvallen, blijken de meningen in de rechtsleer sterk verdeeld te zijn (duurder: G. de Leval, J. Van Compernolle en F. Georges, o.c., 804, tweede kolom, derde lid; goedkoper: S. Voet en B. Allemeersch, o.c., 14, nrs. 26 en 27).
4. Artikel 866 Ger.W. bepaalt dat de proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, te zijnen laste komen. Hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij.
Artikel 866 Ger.W. werd normaal aldus geïnterpreteerd dat het in een specifieke aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder voorziet voor nietige proceshandelingen en akten en voor nodeloze kosten die door zijn toedoen zijn veroorzaakt. De recente rechtspraak en doctrine leggen de nadruk op het feit dat dit beginsel niet beperkt is tot de gerechtsdeurwaarders, maar ook geldt voor andere ministeriële ambtenaren, zoals o.m. de notarissen (B. Deconinck, “Art. 806” in Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, afl. september 2009, nr. 1).
De rechters oordelen evenwel dat bepaalde rechtsleer het in artikel 866 Ger.W. opgenomen principe naar analogie zelfs van toepassing (acht) op de advocaat die optreedt als mandataris ad litem. De rechters verwijzen ter zake naar de aangehaalde bijdrage van mevrouw de raadsheer B. Deconinck.
De auteur heeft in de voormelde bijdrage echter louter verwezen naar een bepaalde strekking in de doctrine zonder deze strekking bij te treden. Zij preciseerde daarentegen uitdrukkelijk dat de discussie of artikel 866 ook van toepassing is op de advocaten inmiddels achterhaald lijkt ten gevolge van de nieuwe bepaling van artikel 780bis Ger.W. (B. Deconinck, o.c., nr. 5).
De rechters hebben bovendien de kosten niet ten laste gelegd van een ministerieel ambtenaar of een advocaat, maar ten laste van de procespartij zelf, hetgeen uiteraard strijdt met artikel 866 Ger.W.
Noot Maes, B., « Is de invordering van een onbetwiste geldschuld via een gewone gerechtelijke procedure een fout of
procesmisbruik? », R.A.B.G., 2018/5, p. 448-450
Parlementaire stukken:
Parl.St. Kamer 2014-15, Doc. 54-1219/005, 84.
Rechtsleer:
• B. Maes, P. Vanlersberghe, N. Clijmans en S. Van Schel, Gerechtelijk privaatrecht … na de hervormingen van Potpourri I tot V, Brugge, die Keure, 2017, p. 419;
• S. Voet en B. Allemeersch, “Invordering van onbetwiste geldschulden” in B. Allemeersch en P. Taelman (eds.), De hervorming van de burgerlijke rechtspleging door Potpourri I, Brugge, die Keure, 2016, 16, nr. 31;
• M. Castermans, Potpourri I: hervormingen m.b.t. de burgerlijke rechtspleging, Mechelen, Wolters Kluwer, 2016, 70-71, nr. 106;
• G. de Leval, J. van Compernolle en F. Georges, “La loi du 19 octobre 2015 modifiant le droit de la procédure civile et portant des dispositions en matière de justice”, JT 2015, (785), 798, nr. 2; Gent 24 april 2017, P&B 2017, 125.
• J. Laenens, D. Scheers, P. Thiriar, S. Rutten en B. Vanlerberghe, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 4de ed., 2016, nr. 261.
• Cass. 24 april 1978, Arr.Cass. 1978, 965; Cass. 14 mei 2001, Arr.Cass. 2001, 885;
• A. Wynter, “Invorderen via rechtbank in plaats van via IOS is niet per se fout”, Juristenkrant 2017, afl. 350, 2.