Nieuwe stilzwijgende handelshuur nadat de huurder in het gehuurde pand is gelaten na verlies van het recht op huurhernieuwing.
Er werd artikel 14, 3de lid van de handelshuurwet bepaald:
“Indien de van het recht op hernieuwing vervallen huurder, na het eindigen van de huur in het bezit van gehuurde goed gelaten wordt, komt een nieuwe huur van onbepaalde duur tot stand, die de verhuurder zal kunnen beëindigen mits hij het tenminste 18 maanden vooraf opzegt, onverminderd het recht van de huurder om een hernieuwing aan te vragen.”
Het al dan niet uitoefenen van het voorkooprecht of de uitwerking van het voorkooprecht verandert hieraan niets. Wel is vereist dat de verhuurder ondubbelzinnig geen enkel verzet heeft geformuleerd tegen de totstandkoming van een nieuwe huur en zonder enig verzet of gedoogzaamheid de huurder in het pand heeft gelaten en aldus een nieuwe huur tot stand heeft gebracht.
Artikel 1738 B.W. bepaalt immers: “indien de huurder na beëindiging van een voor een bepaalde duur bij geschrift gesloten overeenkomst, het goed zonder verzet van de verhuurder blijft bewonen, is er wederverhuring tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft.”
Artikel 1740 B.W. vormt hierop een uitzondering gezien daarin uitdrukkelijk bepaald wordt dat de verplichtingen van de borgtocht zich niet uitstrekken tot de verplichtingen die uit de wederverhuring ontstaan.
Deze huur van onbepaalde duur is aan alle beschikkingen van het gemeenrecht onderworpen behalve de duur (die thans onbepaald is) de opzegging voor de verhuurder (die op 18 maanden bepaald wordt) en het recht dat aan de huurder wordt toegekend om de huurhernieuwing aan te vragen ten laatste binnen de 3 maanden na ontvangst van de opzegging van 18 maanden vanwege de verhuurder.