Nulla poena sine lege, Nullum crimen sine lege, Nulla poena sine lege praevia (voorafgaande),
Het legaliteitsbeginsel, ook wel nulla poena-beginsel geheten, betekent dat een persoon alleen gehouden kan worden aan wetsbepaling die al bestond op het moment dat die persoon datgene doet waarop die wet betrekking heeft. Het voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels kan opleggen. Het beginsel wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van de rechtsstaat.
Het legaliteitsbeginsel in strafzaken vereist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat degene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer het voor de personen op wie de strafbepaling van toepassing is, mogelijk is om op grond hiervan de feiten en nalatigheden te kennen die hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid meebrengen, zelfs als de nadere omschrijving hiervan aan de beoordeling van de rechter wordt overgelaten.
Het legaliteitsbeginsel in strafzaken staat evenwel niet eraan in de weg dat de wet aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.
Aan het vereiste dat een misdrijf duidelijk moet worden omschreven in de wet is voldaan wanneer de rechtzoekende, op basis van de bewoordingen van de relevante bepaling en, indien nodig, met behulp van de interpretatie daarvan door de rechtscolleges, kan weten welke handelingen en welke verzuimen zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen.
Enkel bij het onderzoek van een specifieke strafbepaling is het mogelijk om, rekening houdend met de elementen eigen aan de misdrijven die zij wil bestraffen, te bepalen of de door de wetgever gehanteerde algemene bewoordingen zo vaag zijn dat ze het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel zouden schenden.
Het beginsel (in strafrechtelijke zin) wordt aan de Duitse strafrechtgeleerde P.J. Anselm von Feuerbach (1755–1833) toegeschreven. Hij omschreef het in het Latijn als nullum crimen, nulla poena sine praevia lege poenali (geen delict, geen straf, zonder voorafgaande strafbepaling). De korte versie ervan luidt "nulla poena sine lege" (geen straf zonder wet).
Het legaliteitsbeginsel in strafzaken, wordt gewaarborgd door de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet, en vereist aldus vereist dat de bevoegde regelgever een strafbaarstelling zo opstelt dat die bepaling op zichzelf gelezen of in de context met andere bepalingen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging en de toepasselijke straffen omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is.
Aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling van toepassing is, mogelijk is om op grond van die bepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen.
De rechtszekerheid in een rechtstaat vereist dat de strafbaarstelling en de strafbepaling ook op schrift staat: nulla poena sine lege scripta (geen (misdrijf of) straf zonder geschreven wet) en precies werd vastgesteld. Nulla poena sine lege certa (geen (strafbaarstelling of) straf zonder zekere wet.
De strafbaarstelling in een rechtstaat is van strikte interpretatieer: nulla poena sine lege stricta (geen strafbaarstelling zonder strikte (interpretatie van de wet).
Dit houdt in dat bij de strafbaarstelling de wet van strikte interpretatie is en de rechter geen daad strafbaar mag oordelen, zonder dat die daad uitdrukkelijk en middels strikte interpretatie strafbaar werd gesteld en in dat het evenmin is toegestaan een straf op te leggen naar analogie: bijvoorbeeld de strafmaat van moord hanteren voor iets dat geen moord is, maar wel minstens zo erg als moord en tenslotte het beginsel dat uit nulla poena zelf voortvloeit, namelijk dat de strafmaat en de strafsoort niet mag uitstijgen boven hetgeen de wet toestaat.
Voor de interpretatie van het begrip "prescribed by law" hanteert het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het criterium van "foreseeability and accessibility".
Ook hierin zijn twee aspecten van het legaliteitsbeginsel vervat (de mogelijkheid om kennis te nemen van de wet en de voorzienbaarheid.
Art. 12, tweede lid Gw. bepaalt de beginselen uit van de wettigheid en de voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Het artikel bepaalt dat niemand kan worden vervolgd dan in de «vorm» die de wet voorschrijft.
Het wettigheidsbeginsel verplicht de wetgevende macht er niet toe elk aspect van de strafrechtspleging zelf te regelen. Het staat er niet aan in de weg dat aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid wordt toegekend om rekening te houden met het algemene karakter van de wettelijke bepalingen en de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn.
Het beginsel van voorspelbaarheid waarborgt eenieder dat tegen hem enkel een opsporingsonderzoek, een gerechtelijk onderzoek en vervolging kunnen worden ingesteld volgens een bij de wet vastgestelde procedure waarvan hij vóór de aanwending ervan kennis kan nemen. Het strafrechtelijk onderzoek dient aldus bij wet (en niet bij KB geregeld). Voor een toepassing zie GwH, 21 juni 2018, Arrest 76/2018, RW 2018-2019, 937, waarbij de bepaling dat de koning gemachtigd werd de «nadere regels betreffende het gebruik van de videoconferentie» te bepalen, ongrondwettelijk werd verklaard, daat aan de koning aldus een bevoegdheid werd verleend die de tenuitvoerlegging van door de wetgevende macht vooraf vastgelegde essentiële elementen overschrijdt.
In meer algemene zin wordt in het staatsrecht aan het legaliteitsbeginsel de betekenis toegeschreven dat overheidshandelen ten gevolge waarvan een of meerdere burgers zichzelf rechtens of feitelijk in hun vrijheid of eigendomsrecht beperkt zien, op een (grond)wettelijke grondslag dient te berusten.
Discussie bestaat over de vraag of ook puur presterend overheidsoptreden, dat wil zeggen optreden dat burgers niet direct in hun vrijheid of eigendom beperkt, op een dergelijke grondslag moet berusten.
Uit het legaliteitsbeginsel zoals het is verwoord in artikel 7.1 EVRM, artikel 15.1 IVBPR en artikel 2 Strafwetboek volgt dat indien de wetgever een misdrijfomschrijving heeft gewijzigd na het plegen van het misdrijf, de rechter een beklaagde in beginsel slechts schuldig kan verklaren indien hij vaststelt dat dit misdrijf strafbaar is zowel onder de oude als onder de nieuwe wet; het legaliteitsbeginsel verzet zich er evenwel niet tegen dat de rechter oordeelt dat de nieuwe wet slechts de weergave is van de oude wet zoals die door de rechtspraak werd toegepast en de nieuwe wet derhalve geen toevoeging bevat van enig constitutief bestanddeel.