Definitie onderneming in het WER (Wetboek economisch recht)
Titel 1. [1 Algemene definities]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-11-07/33, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 12-12-2013 (zie KB 2013-12-08/01, art. 5)>
Art. I.1.[1 Behoudens andersluidende bepaling [3 ...]3, wordt voor de toepassing van dit Wetboek verstaan onder :
1° [3 onderneming : elk van volgende organisaties :
(a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
(b) iedere rechtspersoon;
(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
Niettegenstaande het voorgaande zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover anders bepaald in de hierna volgende boeken of andere wettelijke bepalingen die in dergelijke toepassing voorzien :
(a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie;
(b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt;
(c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;]3
Begrip economisch doel
Het oude begrip economisch doel als functionele omschrijving verdwijnt bij de algemene bepaling van het begrip onderneming om plaats te maken voor een formalistisch begrip. Nochtans blijft het begrip economisch doel voorbepaalde onderneming voor bepaalde delen van het wetboek van economisch recht relevant.
Het economisch doel behelst het aanbieden op de commerciële markt van goederen en/of diensten middels een organisatie of een georganiseerd systeem dat rendement toelaat, het weze op korte, middellange of lange termijn, maar tot doel heeft het
Het nastreven van een economisch doel valt niet samen met de bedoeling om winst te maken. De winstbetrachting is geen essentieel element van een onderneming. Het subjectief nastreven van winst is daarentegen wel essentieel bij de bepaling van het begrip handel (drijven) of de begrippen daden van koophandel,, koopman en koopmansdaden. (J.VAN RYN en J.HEENEN, Principes de droit commercial 1976, t.I, weergegeven in Recueil van Ryn, Bruylant 1992, p.304).
Toepassing
Deze nieuwe definitie van onderneming geldt als aanknopingspunt voor het ganse WER (behoudens de erin vermelde uitzonderingen) en aldus onder meer als criterium voor de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank (de voormalige rechtbank van koophandel), het ondernemingsbewijs (het huidig handelsbewijs). Evenwel blijft naast het algemene ondernemingsbegrip op formele basis gestoeld het functioneel ondernemingsbegrip (met toetsing aan het begrip economisch doel) behouden inzake het mededingingsrecht, het marktpraktijkenrecht en de prijsreglementering.
Voor de toepassing van boek VI WER geldt de definitie van onderneming zoals bepaald in art. I, 8, 39° WER: waarbij als onderneming wordt aangemerkt iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel (dit is het verrichten van economische activiteiten) nastreeft, alsmede zijn verenigingen. Deze definiëring stemt overeen met het ondernemingsbegrip van de vroegere marktpraktijkenwet.
Het Hof van Justitie meende evenwel een bredere interpretatie aan het begrip onderneming te moeten geven (HvJ 3 oktober 2013, nr. C-59/12, ECLI:EU:C:2013:634). Volgens het Hof van Justitie moet de betekenis van het begrip «onderneming» worden bepaald in verhouding tot het correlatieve, maar tegengestelde begrip «consument», die als zwakkere partij moet beschermd worden. In die interpretatie dient als onderneming aanzien, de partij die handelspraktijken richt te aanzien van consumenten, waardoor de consument alsdan afdoende kan beschermd zien, ongeacht of die entiteit een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk persoon is.
Weze opgemerkt dat wetgeving inzake onrechtmatige bedingen tussen ondernemingen is echter een volkomen nationaalrechtelijk gegeven is, hetgeen echter niet uitsluit dat de Belgische hoven zich aansluiten bij de interpretatie van het Europees Hof.
Ook het insolventierecht heeft haar eigen ondernemingsbegrip in Boek XX WER.
Zijn voor de toepassing in Boek XX WER zijn ondernemingen:
1) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
2) iedere rechtspersoon; en
3) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
Zijn voor de toepassing van Boek XX WER, in afwijking van het voorgaande, geen ondernemingen zijn:
1) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie;
2) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon;
3) de federale staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Zo het wetsontwerp aangenomen wordt, zal dus deze definitie gehanteerd worden als algemene definitie.
Afwijkende bepalingen in het WER (wetboek economisch recht):
Art. I.4.[1 Voor de toepassing van boek III, titel 2 gelden de volgende definities :
1° onderneming : elke entiteit die zich dient in te schrijven in de Kruispuntbank van [
2 geregistreerde entiteit]
2 krachtens artikel III.16;
Art. I.4/1. [
1 Voor de toepassing van boek III, titel 3, hoofdstuk 1, geldt de volgende definitie :
1° onderneming: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen.]
1
Art. I.5.[
1 Voor de toepassing van boek III, titel 3, hoofdstuk 2, geldt de volgende definitie :
1° boekhoudplichtige onderneming : een onderneming in de zin van artikel III.82;]
1
Art. III.82.[
1 § 1. De volgende ondernemingen zijn boekhoudplichtig :
1° iedere onderneming in de zin van artikel I.1. eerste lid, a), die in België zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
2° iedere onderneming naar Belgisch recht in de zin van artikel I.1. eerste lid, b) en c);
3° iedere onderneming met in België gevestigde bijkantoren of centra van werkzaamheden;
4° de openbare instellingen naar Belgisch recht die een statutaire opdracht vervullen van commerciële, financiële of industriële aard;
5° de instellingen, al dan niet met eigen rechtspersoonlijkheid die, met of zonder winstoogmerk, een commercieel, financieel of industrieel bedrijf uitoefenen en waarop dit hoofdstuk, per soort van instellingen, van toepassing wordt verklaard door een koninklijk besluit dat de verplichtingen die voor de betrokken ondernemingen voortvloeien uit de besluiten ter uitvoering van boek III, titel 3, aanpast aan wat vereist wordt door de bijzondere aard van de werkzaamheid of door het wettelijk statuut van de betrokken instelling.
In afwijking van het eerste lid zijn de volgende ondernemingen geen boekhoudplichtige onderneming :
1° de natuurlijke personen waarvan de zelfstandige beroepsactiviteit bestaat uit het uitoefenen van één of meerdere bestuursmandaten;
2° ondernemingen die de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf tot doel hebben met uitzondering van die ondernemingen die in de vennootschapsbelasting worden belast;
3° verenigingen en stichtingen die wegens de aard van hun hoofdactiviteit onderworpen zijn aan bijzondere, uit een wetgeving of een overheidsreglementering voorvloeiende regels betreffende het houden van hun boekhouding en betreffende hun jaarrekening, voor zover zij minstens gelijkwaardig zijn aan die bepaald op grond van dit hoofdstuk;
4° verenigingen bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen;
5° natuurlijke personen die in België een activiteit uitoefenen die inkomsten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1° bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 genereren, voor de activiteit verbonden met die inkomsten, zolang die inkomsten niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
6° de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie en de administratieve openbare instellingen bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de Federale Staat.
Voor de boekhoudplichtige ondernemingen bedoeld in het eerste lid, 3°, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk alleen van toepassing op hun in België gevestigde bijkantoren en centra van werkzaamheden met dien verstande dat hun gezamenlijke bijkantoren en centra van werkzaamheden in België als één boekhoudplichtige onderneming worden beschouwd.
§ 2. Elke boekhoudplichtige onderneming voert een voor de aard en de omvang van haar bedrijf passende boekhouding en neemt de bijzondere wetsvoorschriften betreffende dat bedrijf in acht.]
1 ----------
(
1)<W
2018-04-15/14, art. 79, 059; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Begrip onderneming in het kader van de bevoegdheidsomschrijving van de rechtbank van koophandel (ondernemingsrechtbank)
UIttreksel gerechtelijk wetboek
Art. 573.[1 [2 De ondernemingsrechtbank neemt in eerste aanleg kennis van de geschillen tussen ondernemingen als bedoeld in artikel I.1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, die niet vallen onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges en die, wat betreft natuurlijke personen, betrekking hebben op een handeling die niet kennelijk vreemd is aan de onderneming.]2
De vordering gericht tegen een onderneming kan onder de in het [2 eerste lid]2, bepaalde voorwaarden eveneens voor de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) worden gebracht, zelfs indien de eiser geen onderneming is. Elk beding tot aanwijzing van een bevoegde rechter dat is gemaakt voor het ontstaan van het geschil is, in dat opzicht, nietig.]1
----------
(1)<W 2014-03-26/33, art. 2, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 10, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 574.De rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) neemt [2 ...]2 kennis:
1° [6 van geschillen ter zake van een vereniging met rechtspersoonlijkheid, stichting of vennootschap, met uitzondering van een vereniging van mede-eigenaars, evenals van geschillen die ontstaan tussen hun voormalige, actuele of toekomstige vennoten of leden met betrekking tot de betrokken vennootschap, stichting of vereniging;]6
2° [3 van vorderingen en geschillen rechtstreeks ontstaan uit een insolventieprocedure bedoeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht, waarvan de gegevens voor de oplossing zich bevinden in het bijzonder recht dat van toepassing is op het stelsel van de insolventie;]3
3° van vorderingen betreffende de benamingen van oorsprong [en de geografische aanduidingen]; <W 2007-05-10/33, art. 13, 1°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
4° van vorderingen betreffende de aan de post toevertrouwde diensten;
5° [2 van vorderingen tot verbetering en doorhaling van inschrijvingen van ondernemingen in de zin van artikel 2, 3°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, in de Kruispuntbank van Ondernemingen;]2
6° [6 ...]6
7° van vorderingen inzake zee- en binnenvaart, en inzonderheid van het onderzoek van de schuldvorderingen bij verdeling van de gelden voortkomend van de toewijzing van een in beslag genomen vaartuig.
[8° opgeheven] <W 2003-03-24/40, art. 76, 115; En vigueur : 01-01-2004>
[9° van geschillen inzake de handelingen van de Nationale Loterij [2 ...]2.] <W 1991-07-22/33, art. 25, 028; En vigueur : 01-09-1991>
[10° [6 ...]6
[11° de vorderingen bedoeld in artikel 92 van Verordening nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk.] <W 1998-02-10/56, art. 2, 060; Inwerkingtreding : 10-07-1998>
[12° van geschillen tussen emittenten en houders, of tussen houders, van certificaten die betrekking hebben op effecten en zijn uitgegeven overeenkomstig de artikelen 43bis en 124ter van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935.] <W 1999-02-10/41, art. 2, 073; Inwerkingtreding : 08-06-1999>
[13° van de vorderingen bedoeld in de artikelen 92, § 7, 159, § 7 en 197, § 8, van de wet van... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.] <W 2004-07-22/40, art. 13, 130; Inwerkingtreding : 09-03-2005>
[14° van de vorderingen bedoeld in artikel 81 van Verordening (EG) Nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.] <W 2005-12-20/36, art. 11, 136; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
[15° [van de in artikel 73 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien bedoelde vorderingen;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
16° van vorderingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten;
17° van vorderingen bedoeld in artikel 16 van de wet van 10 januari 1990 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten;
18° van vorderingen betreffende merken, met inbegrip van vorderingen betreffende de doorhaling van een collectief merk, en van vorderingen betreffende tekeningen of modellen, bedoeld door het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom [merken en tekeningen of modellen] van 25 februari 2005 goedgekeurd door de wet van 22 maart 2006, behalve deze die door dit verdrag worden voorbehouden aan de bevoegdheid van een ander rechtscollege.] <W 2007-05-10/33, art. 13, 2°, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
[19° de vordering om te laten vaststellen dat er een cumulatie is van verworven beschermingen voor éénzelfde uitvinding door het Belgische octrooi en door het Europese octrooi, ingesteld bij toepassing van artikel 5 van de wet van 21 april 2007 houdende diverse bepalingen betreffende de procedure voor het indienen van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België;] <W 2008-07-24/36, art. 10, 161; Inwerkingtreding : 13-12-2007>
[6 20° van geschillen betreffende wisselbrieven en orderbriefjes;]6
[4 21° uitsluitend, van de vorderingen tot collectief herstel bedoeld in artikel XVII.42 van het Wetboek van economisch recht;]4
[5 22° van vorderingen betreffende het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van bedrijfsgeheimen, onverminderd de bevoegdheden van de arbeidsrechtbank.]5
----------
(1)<W 2012-04-22/02, art. 2, 197; Inwerkingtreding : 17-05-2012>
(2)<W 2014-03-26/33, art. 3, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<W 2017-08-11/14, art. 17, 276; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(4)<W 2018-03-30/35, art. 13, 278; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
(5)<W 2018-07-30/18, art. 30, 284; Inwerkingtreding : 24-08-2018>
(6)<W 2018-04-15/14, art. 11, 291; Inwerkingtreding : 01-11-2018>
Art. 575.<Hersteld bij W 2007-05-10/33, art. 14, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007> § 1. [1 De rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) is bevoegd voor de vorderingen tussen ondernemingen, als bedoeld in artikel 573, eerste lid, 1°, met betrekking tot het auteursrecht, de naburige rechten en het recht van de producenten van databanken.
De vordering die is gericht tegen een onderneming door een persoon die zelf niet in die hoedanigheid handelt, kan eveneens voor de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) worden gebracht.]1
§ 2. De op grond van § 1 bevoegde rechtbanken zijn onder dezelfde voorwaarden bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen met betrekking tot de rechtsbescherming van technische maatregelen en van de informatie betreffende het beheer van rechten bedoeld in de artikelen 79bis en 79ter van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, en in de artikelen 12bis en 12ter van de wet van 31 augustus 1998 tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken.
§ 3. [1 ...]1.
----------
(1)<W 2014-03-26/33, art. 4, 230; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 576. De rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) wijst de beëdigde wegers, scheepsmeters of meters voor zee- binnenschepen aan en neemt hun eed af.
Zij neemt ook de eed af van:
(1° de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren;) <W 1999-05-03/30, art. 56, 077; Inwerkingtreding : 01-04-1999>
2° de bedrijfsrevisoren.
Art. 588.De voorzitter van de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) doet op verzoekschrift uitspraak:
1° op de vorderingen tot aanwijzing van [5 ...]5 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt;
2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn;
3° [4 ...]4;
4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het handelspandrecht;
5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891, houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract;
6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen;
7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli 1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder;
8° op de vordering ingesteld krachtens artikel 58 van de wet van 5 mei 1936 op de rivierbevrachting;
9° (op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 48 van Boek II van het Wetboek van koophandel). <W 1989-04-11/30, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>
10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) <W 1990-12-04/32, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap.
12° [3 ...]3;
13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 11, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
(14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE).) <KB 2004-09-01/30, art. 32, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004>
(15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen.) <W 2007-05-10/33, art. 17, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
(15° de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;
16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen.) <W 2007-05-10/37, art. 12, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
(17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek van vennootschappen.) <W 2008-06-08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
[2 19° op de vorderingen tot het aanstellen van vereffenaars bedoeld in artikel 184, § 1, in fine, van het Wetboek van vennootschappen, op de vorderingen tot bevestiging en homologatie van de aanstelling van een vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 2, van hetzelfde Wetboek en op de vorderingen tot vervanging van de vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 4, van hetzelfde Wetboek.]2
Art. 588_VLAAMS_GEWEST.
De voorzitter van de rechtbank van koophandel (lees voorzitter van de ondernemingsrechtbank) doet op verzoekschrift uitspraak:
1° op de vorderingen tot aanwijzing van [5 ...]5 deskundigen, vereffenaars of sekwesters, wanneer de overeenkomst onder partijen of de wet hem die aanwijzing opdraagt;
2° op de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 5 en 6 van de wet van 18 april 1927 betreffende de bescherming van de benaming van oorsprong van wijn en brandewijn;
3° [4 ...]4;
4° op de vordering ingesteld krachtens artikel 4 van de wet van 5 mei 1872 op het handelspandrecht;
5° op de vordering ingesteld krachtens artikel 8 van de wet van 25 augustus 1891, houdende herziening van de titel van het Wetboek van koophandel op het vervoercontract;
6° op de vordering ingesteld op grond van artikel 19 van de wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen;
7° op de vordering ingesteld krachtens artikelen 5, 10 en 12 van de wet van 24 juli 1921 betreffende het onopzettelijk verlies van het bezit van effecten aan toonder;
8° op de vordering ingesteld krachtens artikel 58 van de wet van 5 mei 1936 op de rivierbevrachting;
9° (op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 48 van Boek II van het Wetboek van koophandel;) <W 1989-04-11/30, art. 24, 019; Inwerkingtreding : 01-12-1989>
10° (de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 134, § 1, tweede lid, 4°, en 173, § 3, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;) <W 1990-12-04/32, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
11° op de vorderingen tot aanwijzing van een deskundige die ermede belast is de commissarissen van een naamloze vennootschap bij te staan bij het nazien van de boeken en de rekeningen van de vennootschap;
12° [3 ...]3;
13° (de vorderingen tot staking krachtens artikel 20 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;) <W 2007-05-10/37, art. 11, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
(14° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE);) <KB 2004-09-01/30, art. 32, 126; Inwerkingtreding : 08-10-2004>
(15° op de vorderingen betreffende beslag inzake namaak ingesteld krachtens de artikelen 1369bis /1 tot 1369bis /10 van dit Wetboek en ingesteld door personen die, op grond van een wet betreffende de intellectuele eigendomsrechten bedoeld in artikel 574, 3°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17° en 18° een vordering inzake namaak kunnen instellen;) <W 2007-05-10/33, art. 17, 147; Inwerkingtreding : 01-11-2007>
(16° de vorderingen tot staking krachtens artikel 25 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van de discriminatie tussen vrouwen en mannen;) <W 2007-05-10/37, art. 12, 148; Inwerkingtreding : 09-06-2007>
(17° op de vorderingen ingesteld op grond van artikel 772/9, § 2, van het Wetboek van vennootschappen;) <W 2008-06-08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
([1 18°]1 de vorderingen tot staking krachtens artikel 18 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;)<W 2008-06-08/32, art. 8, 158; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
[2 19° op de vorderingen tot het aanstellen van vereffenaars bedoeld in artikel 184, § 1, in fine, van het Wetboek van vennootschappen, op de vorderingen tot bevestiging en homologatie van de aanstelling van een vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 2, van hetzelfde Wetboek en op de vorderingen tot vervanging van de vereffenaar bedoeld in artikel 184, § 4, van hetzelfde Wetboek.]2
Het basisbeginsel inzake bevoegdheid van deze wet bestaat er in dat de geschillen met betrekking tot ondernemingen bij voorkeur aan de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) moeten worden voorgelegd met uitzonderingen van de geschillen die onder het arbeidsrecht of onder het sociaalzekerheidsrecht ressorteren.
Het begrip “onderneming” gaat veel verder dan het begrip koopman en wordt door deze wet begrepen als de persoon die op duurzame wijze en economisch doel nastreeft, wat het begrip winstbejag overstijgt.
De handeling gesteld met een economisch doel, zijnde de handelingen van levering van goederen of diensten op een bepaalde markt, kunnen niet beperkt worden tot daden van koophandel. Handelingen met economisch doel zijn handelingen gesteld in een organisatie die gericht is op rentabiliteit, waarbij het winstgevend doel van de handeling op zich niet vereist is.
Als gevolg van dit uitgangspunt is de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) thans in geen geval meer beperkt tot vorderingen van en tegen handelsvennootschappen als zodanig maar omvat deze bevoegdheid onder meer ook vorderingen van en tegen de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, wat vroeger reeds werd voorgestaan.
Van zodra het statutaire doel van een vennootschap economische activiteiten vooropstelt, is de rechtbank van koophandel (lees ondernemingsrechtbank) bevoegd, vermits ook vennootschappen, die geen handelsvennootschap zijn, activiteiten met een economisch doel kunnen ontwikkelen. Zie onder meer met tal van verwijzingen arrondissementsrechtbank West-Vlaanderen 21 november 2014, tijdschrift van de vrederechters 2015,24. In deze zaak werd onder meer de vraag gesteld in hoeverre de rechtbank van koophandel(lees ondernemingsrechtbank) bevoegd kon zijn voor de behandeling van de invorderingen van erelonen van een advocaat op een vennootschap.
Definitie economische entiteit
Een economische entiteit kan enkel op negatieve wijze worden gedefinieerd bij afwezigheid van een meerdere criteria, waarbij de afwezigheid van 1 of zelfs meer op zich nog niet wijzen op het niet bestaan van een economische entiteit (HvJ 17 februari 1993, Poucet, C-160/91, Jur. 1993, I-637, ro 18).
De afwezigheidscriteria van de economische entiteit (aangereikt door het Europees Hof van Justitie:
• de deelname aan een openbare dienst
• de sociale functie die daarbij wordt waargenomen
• het solidariteitsbeginsel dat eraan ten grondslag ligt,
• de afwezigheid van winstoogmerk,
• het ontbreken van een verband tussen prestatie en vergoeding.
Let wel om na te gaan of er al dan niet sprake is van een economische entiteit mag er niet getoetst worden aan één van deze criteria alleen, maar wel aan de mix, het samenspel en de wisselwerking van de afwezigheid van deze elementen.
Aldus kan een entiteit die het algemeen belang nastreeft, een economische entiteit zijn en kan ook een VZW een economische entiteit zijn.
Zie ook « Onderneming, markt en Staat in het EG-mededingingsrecht » in KORTMANN S. en DORTMOND P. (eds),Financiering en aansprakelijkheid, Serie Onderneming en recht, deel I, Zwolle 1994, 289 ev14
Het begrip onderneming in het mededingingsrecht
Onderneming is “elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd”
HvJ 28 juni 2005, C-189/02, Dansk Rorindustrie et al.v.Commissie, Jur.2005
Aldus sluit zelfs de afwezigheid van rechtspersoonlijkheid het begrip onderneming niet uit.
De eenheid die economische activiteit uitoefent is een economische entiteit. Maar wat is dan een economische entiteit.
Elke activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt vormt een economische activiteit. (Hof van Justitie 27/06/2017, RW 2017-2018, 1171).
Het begrip onderneming in het insolventierecht
In het insolventierecht wordt het begrip onderneming wordt een onderscheid gemaakt tussen de schuldenaar die een rechtspersoon of natuurlijke persoon kan zijn en de onderliggende economische activiteit die gekwalificeerd wordt als “onderneming” en waarvan het begrip dus verschilt van dat van het Wetboek van economisch recht.
Aldus is het toepassingsgebied ratione personae in de WCO, ruimer dan in het WER doordat ook andere personen dan kooplieden of handelsvennootschappen tot de WCO kunnen toegelaten, maar anderzijds beperkter doordat burgerlijke vennootschappen van de WCO zijn uitgesloten.
Het begrip onderneming in het arbeidsrecht
Zie M. VAN PUTTEN, Het arbeidsrecht en de onderneming, Intersentia 2009, 820 p
Het begrip onderneming in het Europees recht
Zie het begrip economische entiteit (richtlijnen 77/187, 98/50 en 2001/23), als basis van het Europees sociaalrecht en vestigingsrecht
Begrippen koopman, koophandel, handelaar, handelsvennootschappen
De begrippen koopman, koophandel, handelaar, handelsvennootschappen zijn geen verouderde termen en blijven hun belang houden onder meer met betrekking tot:
• Bewijs in handelszaken
• Het zuivere handelsrecht
• Gebruiken in handelszaken
• Bevoegdheid
• Vestigingsvoorwaarden
Toch dient benadrukt dat wet, rechtsleer en rechtspraak de opdelingen en verschillen in behandeling en zelfs de criteria ter differentiatie bekritiseren en zelfs ongrondwettelijk achten (GWH, 6 april 2011 (n° 55/2011) en 15 december 2011 (n° 192/2011)