De burgerlijke rechtsvordering kan tezelfdertijd en voor dezelfde rechters vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden voor de burgerlijke rechter; in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld, in zoverre er gevaar bestaat voor onverenigbaarheid tussen de beslissing van de strafrechter en die van de burgerlijke rechter en onverminderd de uitzonderingen uitdrukkelijk bepaald door de wet.
De rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, houdt ambtshalve de burgerlijke belangen aan, zelfs bij ontstentenis van burgerlijke-partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is.
Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de conclusies met betrekking tot de burgerlijke belangen die worden genomen tijdens de procedure waarbij ook uitspraak wordt gebruik gedaan over de strafvordering en de procedure tot afhandeling van de burgerlijke belangen nadat de uitspraak over de strafvordering reeds is tussengekomen en waarbij de rechter de burgerlijke belangen ambtshalve heeft aangehouden.
De conclusies met betrekking tot de burgerlijke vordering tijdens de strafprocedure worden geregeld door artikel 152 van het Wetboek van strafvordering. De procedure tot afhandeling van de burgerlijke belangen nadat de strafrechter reeds uitspraak heeft gedaan over de strafvordering, worden daarentegen geregeld door artikel vier van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
Wie door een strafbaar feit schade heeft geleden kan zich wenden tot de burgerlijke rechter, teneinde aldaar in toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek schadevergoeding te bekomen waarbij de fout bestaat uit het strafbaar feit.
Daarnaast kan de persoon die schade geleden heeft voor een strafbaar feit zich wenden tot de strafrechter tijdens de strafrechtelijke procedure middels een burgerlijke partijstelling, waarbij de benadeelde een strafrechtelijke procedure zelfs op gang kan brengen middels een burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter of middels een rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter.
Daarnaast kan een ieder eenieder die door het strafbaar feit schade heeft geleden na veroordeling door de strafrechter, nadien door middel van een ter griffie ingediend verzoekschrift, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, kosteloos verkrijgen dat het gerecht dat uitspraak heeft gedaan over de strafvordering, uitspraak doet over de burgerlijke belangen. (Dit is de regeling voorzien in artikel vier van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering).
Dat verzoekschrift geldt als burgerlijke-partijstelling.
Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van de advocaten gebracht onder vermelding van plaats, dag en uur van de zitting waarop de zaak wordt behandeld.
Wanneer uitspraak is gedaan over de strafvordering, kan elke in het geding zijnde partij de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, verzoeken termijnen vast te stellen voor de overzending en de indiening van de stukken, alsmede de conclusies, en de rechtsdag te bepalen.
Dit verzoek wordt ingediend door middel van een verzoekschrift en wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten.
De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen.
Binnen acht dagen na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn dan wel na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de rechter uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval die bij gerechtsbrief worden opgeroepen; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.
De rechter bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag. Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open. Zij wordt ter kennis gebracht van de partijen en van hun advocaat bij gewone brief. Indien een partij geen advocaat heeft, wordt zij haar ter kennis gebracht bij gerechtsbrief.
Behoudens akkoord van de partijen of de in artikel 748, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering, worden de conclusies die na het verstrijken van de in het tiende lid vastgestelde termijnen worden overgelegd, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de vastgestelde dag kan de meest gerede partij een vonnis op tegenspraak vorderen.
Wanneer alleen de burgerlijke belangen bij de rechter aanhangig worden gemaakt, is de aanwezigheid van het openbaar ministerie op de terechtzitting niet verplicht.
Het aanhouden van de burgerlijke belangen in strafzaken geldt niet alleen voor de politierechtbank en voor de correctionele rechtbank maar ook voor het onderzoeksgerechten dat uitspraak doet als vonnisgerechten en voor de hoven van beroep. Deze regel geldt evenwel niet voor het Hof van assisen.
Het verzoekschrift op grond van artikel vier van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering moet neergelegd worden op de griffie van het gerecht dat de burgerlijke belangen heeft aangehouden.
De conclusie dient te voldoen aan de voorwaarden van artikel 744 van het gerechtelijk wetboek. De conclusies die neergelegd worden in het kader van artikel vier van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering dienen binnen de opgelegde conclusietermijnen neergelegd ter griffie, middels toezending langs de post, fax, koerierdienst dan wel via het hiertoe bestemde informaticasysteem. De datum van ontvangst door de griffie geldt als datum van neerlegging. Fysieke neerlegging dient te gebeuren tijdens de openingsuren van de griffie. Elektronische neergelegde conclusies dienen geregistreerd voor middernacht van de datum waarop de termijn verstrijkt met verlenging tot de eerste werkdag na deze termijn een geval van disfunctie van het informaticasysteem.
Art. 4 voorafgaande titel wetboek strafvordering bepaalt de voorwaarden waarin de burgerlijke rechtsvordering tot herstel van de door een inbreuk veroorzaakte schade kan gebracht worden
• hetzij voor de strafrechter,
• hetzij voor de burgerlijke rechter.
De regel negeert aldus het adagium ‘Electa una via, non datur recursus ad alteram’, waarnaar het dus niet verwijst.
Het slachtoffer van een misdrijf dat de rechtsvordering tot herstel van een zekere door de inbreuk veroorzaakte schade bij de strafrechter heeft aanhangig gemaakt, kan daarna de rechtsvordering tot herstel van andere schade, welke uit de vaststaand erkende inbreuk is ontstaan, nog steeds voor de burgerlijke rechter brengen (Cass., 27 mei 1943, Pas., I, 207; Arr. Cass., 1943, 128).
Het slachtoffer van een misdrijf dat de rechtsvordering tot herstel van een zekere door de inbreuk veroorzaakte schade bij de strafrechter heeft aanhangig gemaakt mag de rechtsvordering tot vergoeding van dezelfde schade niet tegelijkertijd voor beide gerechten brengen.
Een beklaagde die schade heeft geleden ingevolge een misdrijf, kan zijn rechtsvordering tot herstel van deze schade tegen een andere beklaagde instellen voor de strafrechter (Cass., AR P.2012.1719.N, 18 maart 2014).
De rechtsvordering tot vergoeding van de schade kan niet afzonderlijk voor de strafrechter worden gebracht. De burgerlijke vordering kan slechts samen met de strafvordering bij de strafrechter worden ingesteld, in deze zin dat hetzij de beide vorderingen samen worden aanhangig gemaakt, hetzij de burgerlijke rechtsvordering aanhangig wordt gemaakt op een ogenblik waarop de strafvordering reeds aanhangig is gemaakt en nog aanhangig is (Cass., 16 maart 1976, Arr. Cass., 1976, 825).
Specifiek wat de verjaring betreft , betekent dit dat de burgerlijke vordering niet meer bij de strafrechter kan worden gebracht als op dat ogenblik de strafvordering reeds verjaard is, ook al heet de rechter dat nog niet in een vonnis vastgesteld (R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010,1278 en de verwijzingen in § 3121).
De strafrechtbank is dus slechts bevoegd om kennis te nemen van de burgerlijke vordering voor zover deze vordering werd ingesteld vóór de verjaring van de strafvordering.
uittreksel uit de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering:
Art. 4.<W 2005-04-13/30, art. 2, 019 ; Inwerkingtreding : 13-05-2005> De burgerlijke rechtsvordering kan tezelfdertijd en voor dezelfde rechters vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden; in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld [1 , in zoverre er gevaar bestaat voor onverenigbaarheid tussen de beslissing van de strafrechter en die van de burgerlijke rechter en onverminderd de uitzonderingen uitdrukkelijk bepaald door de wet]1.
De rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, houdt ambtshalve de burgerlijke belangen aan, zelfs bij ontstentenis van burgerlijke-partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is.
Onverminderd het recht om de zaak, conform de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek, bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken, kan eenieder die door het strafbaar feit schade heeft geleden, nadien door middel van een ter griffie ingediend verzoekschrift, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, kosteloos verkrijgen dat het gerecht dat uitspraak heeft gedaan over de strafvordering, uitspraak doet over de burgerlijke belangen.
Dat verzoekschrift geldt als burgerlijke-partijstelling.
Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van de advocaten gebracht onder vermelding van plaats, dag en uur van de zitting waarop de zaak wordt behandeld.
(Wanneer uitspraak is gedaan over de strafvordering,) kan elke in het geding zijnde partij de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, verzoeken termijnen vast te stellen voor de overzending en de indiening van de stukken, alsmede de conclusies, en de rechtsdag te bepalen. <W 2005-12-23/31, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
Dit verzoek wordt ingediend door middel van een verzoekschrift en wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten.
De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen.
Binnen acht dagen na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn dan wel na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de rechter uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval die bij gerechtsbrief worden opgeroepen; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.
De rechter bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag. Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open. (Zij wordt ter kennis gebracht van de partijen en van hun advocaat bij gewone brief. Indien een partij geen advocaat heeft, wordt zij haar ter kennis gebracht bij gerechtsbrief.) <W 2005-12-23/31, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
Behoudens akkoord van de partijen of de in artikel 748, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering, worden de conclusies die na het verstrijken van de in het tiende lid vastgestelde termijnen worden overgelegd, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de vastgestelde dag kan de meest gerede partij een vonnis op tegenspraak vorderen.
Wanneer alleen de burgerlijke belangen bij de rechter aanhangig worden gemaakt, is de aanwezigheid van het openbaar ministerie op de terechtzitting niet verplicht.
----------
(1)<W 2017-06-08/09, art. 15, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
Art. 4bis. [1 In geval de strafvordering wordt ingesteld wegens de feiten bedoeld in de artikelen 29, §§ 2 en 3 en 29bis van het Wetboek van strafvordering neemt de strafrechter benevens van de strafvordering tevens kennis van de burgerlijke vordering tot betaling van de betreffende belastingen, de opcentiemen en opdeciemen, de verhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten en bijbehoren. Deze burgerlijke vordering betreft een zelfstandige vordering waarbij de bevoegde belastingadministratie tussenkomt in de strafzaak.
Zodra de burgerlijke vordering aanhangig is bij de strafrechter, worden de procedures voor de burgerlijke rechtbanken, die betrekking hebben op dezelfde vordering, beëindigd en verder gezet voor de strafrechter.
De bevoegde belastingadministratie wordt minstens twee maanden vooraf op de hoogte gebracht van de bepaling van de rechtsdag voor het vonnisgerecht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 83, 047; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art. 5. Afstand van de burgerlijke rechtsvordering belet de uitoefening van de strafvordering niet.
Art. 5bis.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 47 ; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De hoedanigheid van benadeelde persoon verkrijgt degene die verklaart schade te hebben geleden veroorzaakt door een misdrijf.
[1 § 1/1. De persoon die een klacht indient bij de politiediensten, zal systematisch worden geïnformeerd over de mogelijkheid om de hoedanigheid van benadeelde persoon te verkrijgen en de daarbij behorende rechten. Een ad hoc formulier zal hem bij het indienen van zijn klacht worden bezorgd.]1
§ 2. De verklaring wordt gedaan in persoon of door een advocaat.
De verklaring bevat :
a) naam, voornaam, plaats en datum van geboorte, beroep en woonplaats van de betrokkene;
b) het feit dat de oorzaak is van de schade geleden door de betrokkene;
c) de aard van deze schade;
d) het persoonlijk belang dat de betrokkene doet gelden.
[1 De verklaring, waarvan akte wordt opgesteld die bij het dossier wordt gevoegd, wordt afgelegd op het secretariaat van het openbaar ministerie, op het politiesecretariaat, bij de politieambtenaar die het proces-verbaal opstelt of wordt per aangetekende brief aan het secretariaat van het openbaar ministerie toegezonden.
Indien de verklaring wordt afgelegd op het politiesecretariaat of bij de politieambtenaar die het proces-verbaal opstelt, wordt ze onverwijld overgezonden aan het secretariaat van het openbaar ministerie.]1
§ 3. De benadeelde persoon heeft het recht bijgestaan of vertegenwoordigd te worden door een advocaat.
Hij mag ieder document dat hij nuttig acht doen toevoegen aan het dossier.
Hij wordt op de hoogte gebracht van de seponering en de reden daarvan, het instellen van een gerechtelijk onderzoek en de bepaling van een rechtsdag voor het onderzoek- en vonnisgerecht.
[2 Hij heeft het recht te verzoeken om inzage van het dossier te nemen en er een afschrift van te verkrijgen.]2
----------
(1)<W 2011-11-30/28, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<W 2012-12-27/29, art. 22, 030; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
Art. 5ter. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 5; Inwerkingtreding : 24-02-2003> Elke belanghebbende derde die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen krachtens zijn rechtmatig bezit rechten kan doen gelden op de vermogensvoordelen bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis en 43quater , van het Strafwetboek of die rechten kan doen gelden (op de zaken bedoeld in artikel 42, 1, of) op de zaken bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, wordt op de hoogte gebracht van de rechtsdag voor het gerecht dat zal vonnissen over de grond van de zaak. <W 2005-08-10/61, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 12-09-2005>