Opgelet vanaf 1 december 2016 zijn de nieuwe bepalingen op het consumentenkrediet van toepassing zoals opgenomen onder
Titel IV WER (Wetboek Economisch Recht)
voor deze nieuwe wetgeving
klik hier
De Federale Overheidsdienst Economie, dienst controle en toezicht stelde een overzicht op met de meest voorkomende inbreuken op de wet op het consumentenkrediet en publiceerde deze in Tijdschrift Tijdschrift van de Vrederechters (T. Vred.)
Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67, Auteur(s) Luc Kinnaert.
Niettegenstaande de controlediensten van de overheid sinds jaar en dag bij de grote financiële instellingen steeds opnieuw de zelfde inbreuken vaststellen, moet vastgesteld worden dat het sanctiebeleid van de economische inspectie beperkt blijft tot verwittigingen en minnelijke schikkingen. Althans voor de grote financiële instellingen. Kleinere actoren op de kredietmarkt daarentegen, zoals kredietagenten en kredietbemiddelaars, worden geconfronteerd met intrekkingen van vergunningen, doorzendingennaar de correctionele rechtbank, kortom worden van de markt weggehaald.
Dat prutsers en foefelaars van de markt worden weggehaald is een goede zaak. Maar gezien de FOD economie anderen mits betaling van schikkingen rustig laat voortwerken, waarbij sommige instellingen liever de boetes betalen dan zich te regulariseren, mag verondersteld worden dat de wet niet respecteren en zich als fatsoenlijk geheten kredietinstelling in de illegaliteit begeven een winstgevende zaak is. De verantwoordelijkheid ligt dan ook bij de advocaten om de misbruiken verder aan te klagen en voor de rechters te vorderen dat de wet er is om helemaal toegepast te worden, waarbij de burgerlijke sancties zonder veel medelijden voor de kredietgever dienen toegepast.
Welke misbruiken werden door de economische inspectie voornamelijk weerhouden?
Verplichte schuldsaldoverzekeringen
1. De dubbele keuzevrijheid inzake verzekeringen
Wanneer samen met het krediet een schuldsaldoverzekering wordt verkocht moet de consument volgens de economische inspectie een dubbele keuzevrijheid hebben inzake de schuldsaldoverzekering:
- de keuze om zich al dan niet te verzekeren
- de keuze van de verzekeraar (art. 31 WCK).
In afwezigheid van deze dubbele keuzevrijheid moeten de kosten van de verzekering in het JKP verrekend worden, wat quasi nooit gebeurt. (sinds de laatste wetswijziging is de kredietverzekering overigens nooit verplicht).
Hierdoor is in elk geval het JKP hoger dan het cijfer vermeld op het kredietaanbod (art. 14 § 3 5° - burgerlijke sanctie art. 86 WCK); - of zelfs hoger is dan het wettelijk maximum (burgerlijke sanctie art. 87 WCK).
2. De enkele keuzevrijheid van sommige kredietgevers
Een aantal kredietgevers menen dat een kredietgever soms wel een verzekering kan opleggen voorzover zij de consument vrij de verzekeraar laten kiezen. De Economische inspectie is in de bijdrage van Kinnaert (op. cit T. Vred. Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67) formaal: sedert artikel 2 § 3 van het K.B. van 4 augustus 1992 werd aangevuld in 1993 geen twijfel meer mogelijk: naast de vrije keuze van verzekeraar moet er, behalve voor de financieringshuur, ook de vrijheid zijn om zich al dan niet te verzekeren
Zelden worden schuldsaldoverzekeringen opgelegd bij wijze van waarborg. Het risico op overlijden is immers tijdens de afbetaling verwaarloosbaar klein, gezien er geen kredieten worden toegestaan aan oudere personen met een hoger actuarieel risico om tijdens de duur van het contract te overlijden. Het risico verkleint overigens elke maand met elke terugbetaling. De echte motieven liggen dan ook in een toegepaste truc om via een omweg de kredietkost te verhogen, tot boven de rente van de concurrentie of zelfs tot boven het wettelijk toegelaten maximum, nu heel wat risicokredieten stereotiep aan het absolute maximum worden verpatst aan verzwakte consumenten die geen keuzevrijheid meer hebben om op de normale concurrentiele markt krediet te zoeken.
Criteria aan de hand waarvan de FOD Economie beslist dat de verzekering verplicht werd door de kredietgever (Bron FOD, Economie, F. Kinnaeert in T.Vred. op. cit Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67):
• Vermelding van de SSV op de kredietovereenkomst: Wanneer op de kredietovereenkomst een verzekering wordt vermeld als waarborg – zelfs indien hierbij verwezen wordt naar art. 31 WCK – is er geen vrije keuze voor de consument geweest om zich al dan niet te verzekeren. Het JKP op de kredietovereenkomst moet herberekend worden.
• Vermelding op het inlichtingenformulier van de bank: Wanneer de kredietovereenkomst niets zegt over de verzekering, wordt soms toch op het interne bankdocument voor de beoordeling van de kredietaanvraag een SSV vermeld als waarborg of voorwaarde. Af en toe wordt zo een document voorgelegd door de kredietgever in zijn procedure voor de rechtbank. Of men zou kunnen vragen de interne documenten van de bank voor te leggen.
3. Het totaal gebrek aan keuzevrijheid bij vele kredietmakelaars
DE FOD Economie bevestigt in de bijdrage van Kinnaert dat de inbreuken bij vele kredietmakelaars veel ernstiger dan bij de kredietgevers. Vooreerst wordt de consument in het geheel geen redelijke keuzevrijheid gelaten om zich al dan niet te verzekeren, laat staan om zijn verzekeraar te kiezen. DE FOD stelt formeel dat uit honderden verhoren van de consumenten in het kader van de onderzoeken voortdurend dezelfde subtiele werkwijze naar voren komt:
- er wordt zelden expliciet gezegd dat de verzekering verplicht is; als het toch gebeurt dan wordt het door de makelaar voorgesteld alsof de verzekering een eis van de kredietgever is;
- meestal wordt aan de consument niets gezegd over de verzekering, ze wordt als vanzelfsprekend voorgesteld, of als inbegrepen in het krediet.
- de verzekeringsovereenkomst wordt tussen de andere te ondertekenen documenten weggemoffeld (kredietaanbod, akte van loonsafstand, kredietaanvraag …).
Inspecteur Kinnaert schrijft hoe verbazingwekkend vaak de controleurs tijdens een verhoor vaststellen dat de consument nog niet eens beseft dat hij een verzekering is aangegaan
– dikwijls heeft hij ook geen kopie van zijn polis ontvangen …
- het door de consument gevraagde kredietbedrag wordt op initiatief van de makelaar verhoogd met ongeveer de kostprijs van de (erg dure) verzekering: de consument leent hierdoor meer dan hij van plan was.
Het veldwerk van de economische inspectie leert dat deze makelaars aan de consument helemaal geen keuze van verzekeringsmaatschappij laten. Deze makelaars verkopen polissen die door de economische inspectie zeer duur tot abnormaal duur worden geheten, omdat ze aan de makelaar – hier handelend als tussenpersoon voor verzekeringen – een fors commissieloon garanderen.
Het abnormaal hoge prijsniveau van deze schuldsaldoverzekeringen kan onmiddellijk worden vastgesteld door enkele tarieven van verzekeringsmaatschappijen voor dit soort verzekeringen op het internet te consulteren bv. via www.verzekeringen.be . De consument in financiële nood, die via het reguliere bankcircuit reeds lang geen krediet meer kan bekomen is de sitting duck. Van zijn gebrek aan economische vrije keuze en zijn zwakheid wordt gebruik gemaakt om hem een schuldsaldoverzekering aan te bieden die vooreerst onnodig is, en verder ver boven de normale tarieven ligt. Het argument van de kredietmaatschappijen dat een en ander risicoleningen betreffen, die toegestaan worden aan personen met een verhoogd risico tot terugbetaling en daarom dus aan de hoogste tarieven, gaat op dit punt niet op. Op geen enkele wijze wordt namelijk aangetoond dat er voor deze personen een verhoogd risico bestaat op overlijden. Er wordt anderzijds vastgesteld dat gelijkaardige kredieten voor zelfde bedragen in de reguliere kredietsector niet stereotiep met schuldsaldoverzekeringen worden afgesloten worden en deze praktijk dus voorbehouden worden aan de risicoleningen voor financiële risicogroepen naar Amerikaans model.
Hoe kan men volgens de FOD Economie vaststellen dat een verzekering verplicht werd door de kredietmakelaar T. Vred. Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67?
• Wanneer er aanwijzingen zijn dat het kredietbedrag verhoogd werd met ongeveer de premie van de verzekering.
Mensen hebben de neiging om afgeronde bedragen te vragen: 100.000, 200.000, 500.000 BEF. Indien het bedrag van de kredietovereenkomst door de makelaar werd verhoogd met ongeveer de kostprijs van de premie, is dit te merken aan het kredietbedrag. Bedragen van 120.000, 225.000, 540.000 BEF gaan gepaard met een verzekeringspremie van ca. 20.000, 25.000 of 40.000 BEF: meer dan waarschijnlijk werd hier het kredietbedrag verhoogd door de makelaar, om toe te laten de dure verzekering te financieren. Het heeft weinig zin om op de kredietaanvraag van de consument te controleren of het kredietbedrag overeenstemt met de oorspronkelijke aanvraag: op de “officiële” kredietaanvraag zal het gevraagde bedrag immers overeenkomen met dat van de kredietovereenkomst.
• Wanneer er zich in het dossier een document bevindt waarbij de consument verklaart dat hij de verzekering vrij is aangegaan, dat hem alles goed werd uitgelegd en dat hij na beraad de verzekering heeft onderschreven.
Uit de onderzoeken van de FOD Economie blijkt meestal dat zulk een verklaring juist gevraagd wordt door makelaars die verzekeringen verplichten, om zich in te dekken tegen eventuele latere betwistingen door de consument. Dit document is dan een van de vele documenten die de consument dient te ondertekenen bij de uitbetaling van het krediet. Een makelaar die correct werkt, hoeft zich niet op zo een wijze in te dekken.
• Wanneer het systeem van de “dubbele cheque” wordt gebruikt. Het kredietbedrag wordt uitbetaald met twee cheques: één voor het door de consument te ontvangen bedrag, een tweede voor de premie van de verzekering. In de praktijk ontvangen de consumenten deze tweede cheque niet, maar wordt hij door de makelaar geïnd, zodat deze zeker is dat de klant een verzekering aangaat. Of er met twee cheques gewerkt werd, is gemakkelijk te controleren aan de hand van de kwijting van de uitbetaling, waarop de cheques en meestal ook het doel van de cheque vermeld worden. In een poging om paal en perk te stellen aan de misbruiken, werd door de kredietgevers onder impuls van de Beroepsvereniging van het Krediet het systeem van de “dubbele cheque” afgeschaft in de eerste maanden van 2000.
• Wanneer het ontleend bedrag pas ter beschikking wordt gesteld na overhandiging van een overschrijvingsformulier voor de verzekering. Het verdwijnen van de “dubbele cheque” heeft weliswaar de toestand enigszins verbeterd. Anderzijds gaf het aanleiding tot een nog ernstiger misbruik, gelukkig minder verspreid: de consument ontvangt zijn cheque niet onmiddellijk. Om zeker te zijn dat de premie zal betaald worden, bezorgt de makelaar de cheque aan de bank van de klant, samen met een door hem ondertekend overschrijvingsformulier voor de premie.
• Wanneer de verzekering ook arbeidsongeschiktheid dekt en de kredietnemer reeds arbeidsongeschikt is. De verzekering dekt niet alleen overlijden maar ook invaliditeit of arbeidsongeschiktheid, terwijl de verzekerde reeds een ziekte- of invaliditeitsuitkering ontving (kan gecontroleerd worden op de kredietaanvraag, waar de inkomsten en werkgever van de consument vermeld worden). Dit misbruik komt regelmatig voor en bewijst dat de klant helemaal niet vrij was om een verzekering aan te gaan (hij is immers onverzekerbaar).
Zeer dure of abnormaal dure schuldsaldoverzekeringen bij de kredietmakelaars.
Een ernstig misbruik in de sector van de kredietmakelaars is volgens de FOD economie de verkoop van schuldsaldo-verzekeringen tegen abnormaal dure prijzen. De technische premies (premies zonder commissieloon) voor deze verzekeringen zijn op zich niet echt duur, maar omdat sommige verzekeraars een hoog commissieloon aan de makelaar toestaan (of omdat de makelaar vrij zijn commissieloon kan kiezen), wordt de door de consument te betalen premie toch zeer duur.
De verzekeringen zijn namelijk goedkoop omdat het risico relatief beperkt is. Personen die een consumentenkrediet bekomen zijn zelden ouder dan 50 jaar enb hebben een actuarieel beperkt risico om tijdens de loop van het krediet te overlijden. Dit terwijl elke maand het verzekerd risico verminderd, door de maandelijkse afbetalingen.
Er bestaan voor levensverzekeringen geen wettelijke maximatarieven. De EG-richtlijn gaat er namelijk verkeerdelijk van uit dat een vrije prijsvorming in het voordeel van de consument zal spelen. Maar deze vrijheid van prijsvorming wordt in het consumentenkrediet echter op flagrante wijze misbruikt in het nadeel van de zwakke, hopeloos op zoek naar krediet zijnde, consument. Wanneer de schuldsaldoverzekering de facto door de kredietgever of de kredietmakelaar wordt voorgesteld als verplichte verzekering die samen met het kredietcontract wordt voorgesteld is er van enige vrije keuze al lang geen sprake meer, wat de verklaringen en stukken ook die pour les besoins de la cause werden opgesteld ook beweren.
Een aantal verzekeraars en tientallen kredietmakelaars werden daarop door het Bestuur Economische Inspectie geverbaliseerd wegens abnormaal dure prijs van de verkochte schuldsaldoverzekeringen (overtreding van de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen).
De FOD economie, noch de rechtbanken, maken echter gebruik van de bijkomende sanctiemogelijkheden die de wet biedt, waardoor de misbruiken (volgens De FOD economie zelf) terzake blijven momenteel echter voortduren:
- er worden polissen verkocht die niet gekoppeld zijn aan de leeftijd van de consument, wat de prijsvergelijking moeilijker maakt. Hoewel deze polissen in theorie voor oudere consumenten goedkoper zouden kunnen zijn, zijn ze voor de meeste consumenten aanzienlijk duurder;
- de prijs wordt opgedreven door aanvullende risico’s te verzekeren (invaliditeit, ziekte, werkloosheid);
- i.p.v. één verzekering op naam van de hoofdontlener worden er ook bijkomende verzekeringen afgesloten voor de mede-ontleners of zelfs de borgen …
Hoe kan men volgens de FOD economie vaststellen dat een verzekering zeer duur of abnormaal duur is? T. Vred. Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67
• Een belangrijke aanwijzing is de verhouding tussen het ontleende bedrag en de kostprijs van de verzekering. Indien de verzekeringscontracten dateren van vóór 1 januari 1999, en de verzekeringspremie een substantieel gedeelte van het kredietbedrag uitmaakt (meer dan 10 % van het ontleend bedrag), kan het contract eventueel aan de FOD Economie dienst controle en toezicht worden overgemaakt worden om te laten uitrekenen of er sprake is van abnormaal dure prijs.
De consument kan dan pogen het teveel betaalde bedrag te recupereren van de verzekeraar of makelaar. Voorbeeld van de FOD economie: ontleend bedrag 120.000 fr., verzekeringspremies van 15.000 tot 18.000 fr. (normale premie ca. 2.000 à 3.000 fr.) De premie bestaat voor ca. 70 tot 90 % uit commissieloon. Idem met kredietbedragen van bijvoorbeeld 225.000 of 335.000 fr., waarbij een verzekering met een premie van ca. 25.000 of 30.000 fr. betaald werd.
De zeer dure verzekering maakt volgens de FOD economie overtreding uit van de informatie- en raadgevingsverplichting art. 11 WCK?
• Zonder stelling in te nemen mbt een overtreding van de wet van 22 januari 1945 uitmaakt, kan de rechter vaststellen dat de verzekering duur tot zeer duur is, en dat een belangrijk gedeelte van het krediet diende ter financiering van deze verzekering. (schending art. 11 en 15 WCK).
Het verkopen van een dure of zeer dure verzekering kan volgens de FOD economie inderdaad beschouwd worden als een overtreding van de verplichting tot informatie en raadgeving, meer bepaald de verplichting “het krediet te zoeken dat qua bedrag” het meest aangepast is aan de financiële toestand van de consument op het ogenblik van de aanvraag. Door een verzekering te verkopen die de schuldenlast van de consument substantieel verhoogt, wordt art. 11 WCK overtreden (cf. punt 2.3).
• Naast de overwegingen van de FOD economie weze er opgemerkt dat een loutere consultatie op het internet, vb. via www.verzekeringen.be reeds het abnormaal hoog karakter van een schuldsaldoverzekering kan aantonen, nu elke burger en dus ook de rechter een prijsvergelijking via het internet kan bekomen en lezen mbt de tarieven die door de verschillende maatschappijen worden toegepast. De vrijheid van concurrentie en prijszetting is niet gelijk te stellen met de vrijheid om abnormaal hoge prijzen toe te passen voor producten die samen met andere producten worden aangeboden en waarbij de feitelijke vrijheid van verzwakte consumenten de facto is aangetast.
“Oververzekering” als inbreuk op art. 11 WCK
De FOD Economie stelt terzake zeer formeel (zie Kinnaert, in T.Vred. op cit. Jaargang 2002, Volgnummer 1-2 Pagina 67):
"Consumenten die een nieuwe lening aangaan om een vorige terug te betalen, hebben soms nog een verzekering die liep voor die vorige lening. Dit is het geval bij de verzekeringen met eenmalige premie. Verzekeringstechnisch blijft de verzekering bestaan, zelfs als de lening vervroegd werd terugbetaald. Bij overlijden wordt dan het theoretisch nog openstaand saldo aan de nabestaanden betaald.
Kredietgever en kredietbemiddelaar moeten echter, willen zij art. 11 WCK respecteren, rekening houden met het nog geldig zijn van de verzekering voor de vervroegd terugbetaalde lening. Ze moeten dus voor een eventuele nieuwe verzekering ofwel een lager verzekerd bedrag voorstellen, ofwel de consument de vorige verzekering laten afkopen. Om in de geest van art. 11 WCK te handelen zouden ze bij verkoop van een verzekering aan de consument zelfs moeten vragen of hij nog een verzekering had lopen bij zijn vorige lening".
“Oververzekering” is volgens de FOD economie een inbreuk op de informatie- en raadgevingsverplichting van kredietgever en/of kredietmakelaar, meer bepaald de verplichting om te zoeken naar een kredietbedrag dat aangepast is aan de financiële toestand van de consument op het ogenblik van de aanvraag. Door het feit dat de klant een vorige lening terugbetaalt met een nieuwe lening voor een hoger kredietbedrag, zullen zij dubbel voorzichtig moeten zijn, en is het in het belang van de consument dat hij zijn schuldenlast zo weinig mogelijk verhoogt.
Een voorbeeld uit de praktijk, vastgesteld door de economische inspectie (zie Kinnaert in T. Vred. op cit.):
• Eerste lening van 550.000 fr. op 60 maanden, afgesloten in april 1997 (totaal van kosten en kapitaal is 723.840 fr.). Hierbij werd een verzekering afgesloten met een verzekerd bedrag van 723.840 fr., premie 13.734 fr., verzekerd kapitaal maandelijks afnemend met 12.064 fr.
• In oktober 1998 werd een nieuw krediet aangegaan van 575.000 fr. (totaal van kosten en kapitaal is 756.780 fr.) op 60 maanden, gedeeltelijk ter terugbetaling van de vorige lening. Hierbij werd een verzekering aangegaan voor een verzekerd bedrag van 756.780 fr., premie 13.851 fr., verzekerd kapitaal maandelijks afnemend met 12.613 fr. Op het ogenblik van de nieuwe verzekering was er nog een kapitaal verzekerd van 506.688 fr. Het verzekerd saldo bij de eerste polis neemt immers iedere maand met 12.064 fr. af. Het “schuldsaldo” was dus na 18 maanden gedaald tot 506.688 fr. Op dat ogenblik werd een nieuwe verzekering afgesloten voor 756.780 fr. µ
De klant is m.a.w. van oktober 1998 tot april 2003 quasi dubbel verzekerd. Hij werd voor ca. 500.000 fr. oververzekerd. Wanneer er bijvoorbeeld een polis zou voorgesteld zijn die ingaat op het ogenblik van het vervallen van de eerste polis (verzekerd bedrag ca. 250.000 fr.), dan zou de consument met ongeveer 1/3 van de betaalde premie verzekerd geweest zijn voor de hele duurtijd van zijn lening. De klant had m.a.w. ca. 9.000 fr. minder moeten lenen, indien de makelaar rekening had gehouden met het bestaan van de vorige polis. Hoe oververzekering vaststellen?
Samen met de voorgaande kredietovereenkomsten, kunnen de eventuele polissen opgevraagd worden. Indien niet bewezen is dat de vorige verzekering afgekocht werd, en voor de nieuwe lening werden integraal het kredietbedrag en de kosten verzekerd, dan is er sprake van oververzekering: de schuldenlast van de consument werd door de vastgestelde werkwijze nodeloos verhoogd.
Art. 11 WCK werd bijgevolg overtreden.