De bevoegdheid ratione summae (volgens de waarde van de vordering) moet ambtshalve door de rechter worden nagezien. Echter wordt deze bevoegdheid geacht niet de openbare orde te raken in de gevallen bedoeld in art. 592 Ger.W., dit is wanneer de waarde van de vordering niet bepaald is en de beslechting van de gestelde eis niet tot de uitsluitende en/of bijzondere bevoegdheid behoort van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de ondernemingsrechtbank.
De waarde van de vordering is ondermeer van belang om te bepalen welke rechtbank bevoegd is en in hoeverre er al dan niet beroep kan ingesteld worden tegen de uitspraak. zie de regels mbt de aanleg. Verder is de waarde van de vordering bepalend voor de begroting van de gerechtskosten, de registratierechten en de rechtsplegingsvergoeding.
De waarde van de vordering dient bepaald te worden volgens de regelen van artikel 557-562 en 618 Ger.W Zijn derhalve uitgesloten voor het bepalen van de waarde: de gerechtelijke intresten, en de gerechtskosten, waaronder de expertisekosten.
De waarde van de vordering is ondermeer van belang om te bepalen welke rechtbank bevoegd is en in hoeverre er al dan niet beroep kan ingesteld worden tegen de uitspraak. zie de regels mbt de aanleg. Verder is de waarde van de vordering bepalend voor de begroting van de gerechtskosten, de registratierechten en de rechtsplegingsvergoeding.