Een overschrijvingsopdracht dient als een lastgeving te worden gekwalificeerd, waarbij de financiële instelling van de opdrachtgever als lasthebber optreedt. Het is de opdrachtgever die, via de overschrijvingsopdracht, zijn financiële instelling ermee belast een rechtshandeling te verrichten.
De overschrijvingsopdracht belast de financiële instelling met de taak om, door het debiteren van de rekening van de opdrachtgever, de schuldvordering van de opdrachtgever ten aanzien van de financiële instelling te verminderen teneinde de schuldvordering die de begunstigde heeft ten aanzien van zijn financiële instelling, door het crediteren van diens rekening, te vergroten.
Ook de overschrijvingsopdracht die de tussenkomst vereist van meerdere financiële instellingen moet worden gekwalificeerd als een lastgeving.
De overschrijving is dan de uitvoering van de lastgeving. Indien de opdrachtgever en de begunstigde van de overschrijving beschikken over rekeningen bij verschillende financiële instellingen, deelt men deze vierpartijenverhouding (opdrachtgever, begunstigde en hun respectieve financiële instellingen) op in twee mandaten.
De verhouding tussen de opdrachtgever en zijn bank wordt gekwalificeerd als een eerste lastgeving.
De bank van de begunstigde wordt dan meestal gekwalificeerd als de plaatsvervangende lasthebber van de eerste bank.
Deze theorie situeert het tijdstip van de overschrijving bij de creditering van de rekening van de begunstigde-overnemer.
Dit vloeit voort uit de kwalificatie van gesubstitueerd mandaat, waardoor de lastgever slechts bevrijd is indien de lasthebber in zijn naam en voor zijn rekening heeft betaald (B. TILLEMAN, E. DURSIN, E. TERRYN, C. HEEB en P. NAEYAERT, "Overzicht van rechtspraak Bijzondere overeenkomsten: tussenpersonen (1999-2009)", TPR 2010, p. 607-608, nr. 11).
De bank van de begunstigde handelt derhalve in opdracht van opdrachtgevende klant en niet als uitvoeringsagent van de bank van de opdrachtgever.
Dat de financiële instelling als lasthebber niet de onderliggende beweegreden kent van de verrichting, is niet ter zake dienend.
Een lastgeving is immers een overeenkomst waarbij de ene partij de andere gelast met het stellen van een rechtshandeling. In voorliggend geval is dit het terbeschikkingstellen van een bedrag ten gunste van een derde in naam en voor rekening van de opdrachtgever, en dit eventueel via de tussenkomst van de financiële instelling van de begunstigde als gesubstitueerde lasthebber.
Dat de lasthebber-bank de reden zou kennen waarom dit bedrag ter beschikking wordt gesteld, is geen essentiële voorwaarde voor de totstandkoming van een geldige lastgeving. Eens de rechtshandeling is verricht door de lasthebber, wordt deze geacht te zijn verricht door de lastgever.
Dat bij de kwalificatie als lastgeving de financiële instelling de opdrachtgever zou vertegenwoordigen in een verrichting die door de opdrachtgever zelf niet kan gesteld worden, kan evenmin worden aangevoerd om de kwalificatie als mandaat te verwerpen. Dit vloeit voort uit de definitie van lastgeving.
Tussen de opdrachtgever en de bank van de opdrachtgever bestaat bij een overschrijvingsopdracht een overeenkomst van lastgeving. Wanneer de opdrachtgever zelf heeft aangeduid welke rekening van de begunstigde moest worden gecrediteerd, heeft zij impliciet maar noodzakelijk aangeduid welke bankier in de plaats van haar eigen bank werd gesteld om de opdracht tot een goed einde te brengen. Het optreden van de bankier van de begunstigde als in de plaats gestelde lasthebber wordt niet in de weg gestaan door wettelijke regelingen omtrent het betalingsverkeer via overschrijving. Hieruit volgt dat de bank van de opdrachtgever niet aansprakelijk is voor fouten begaan door de bank van de begunstigde en dat de opdrachtgever een rechtstreeks vorderingsrecht heeft tegen de bank van de begunstigde (Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-04, 1307).
Dit vorderingsrecht is van contractuele aard.
Zelfs indien men de overschrijvingsopdracht zou kwalificeren als een allesomvattende institutionele rechtsfiguur, waartoe de diverse bij een overschrijving betrokken partijen geacht moeten worden te zijn toegetreden, dan nog is de vordering van de opdrachtgever tegen de bankier van de begunstigde van contractuele aard.
Op de bankier van de begunstigde van een overschrijving rust de verplichting om controle uit te oefenen op mogelijke tegenstrijdigheden die de overschrijvingsopdracht bevat.
Indien de aangeduide rekening niet overeenstemt met de vermelde identiteit van de begunstigde, kan de opdracht in wezen niet worden uitgevoerd zolang geen verduidelijking wordt gegeven.
De bank weet immers niet of het rekeningnummer, dan wel de identiteit van de begunstigde verkeerd is.
De bank van de begunstigde is aansprakelijk voor de schade die door haar fout is ontstaan (Antwerpen 3 oktober 2002, RW 2003-04, 1307).
De bank heeft bovendien een verificatieverplichting tussen rekeningnummer en begunstigde Bij gebrek aan overeenstemming tussen deze naam en het rekeningnummer had zij dan ook eerst een onderzoek moeten instellen en nadere instructies vragen aan de opdrachtgever.