Incidenten in verband met de verdeling van de zaken onder de afdelingen, secties, kamers of rechters van een zelfde rechtbank, zijn verdelingsincidenten.
Indien een zodanig incident vóór ieder ander middel door een van de partijen of bij de opening van de debatten ambtshalve wordt uitgelokt, legt de sectie,]de afdeling, de kamer of de rechter het dossier voor aan de voorzitter van de rechtbank, die oordeelt of de zaak anders moet worden toegewezen.
Art. 631, § 1, eerste lid Ger.W. luidt als volgt: “De rechtbank van koophandel gelegen in het rechtsgebied waarin de koopman op de dag van de aangifte van het faillissement of van de instelling van de rechtsvordering zijn hoofdvestiging (...) heeft, is bevoegd om het faillissement uit te spreken (...)”.
Uitsluitend bevoegd is de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarbinnen de koopman op de dag van aangifte van het faillissement of van het instellen van de rechtsvordering zijn hoofdvestiging heeft (D. Scheers en P. Thiriar, Eerste verkenning van een nieuw gerechtelijk landschap, Rechterlijke organisatie en bevoegdheid vanaf 1 september 2014, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 182, nr. 385).
De wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde heeft de gerechtelijke arrondissementen hertekend met het oog op een schaalvergroting. De gerechtelijke arrondissementen werden herschaald in principe op provinciaal niveau (B. Allemeersch, P. Taelman, P. Van Orshoven en B. Vanlerberghe (eds.), Nieuwe Justitie, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 7, nr. 3).
Voor de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken werd de arrondissementele indeling doorbroken om deze rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken in principe te organiseren op het niveau van de rechtsgebieden van de hoven van beroep. Daarbij heeft de wetgever ervoor geopteerd om alle bestaande zittingsplaatsen te behouden. De vroegere onafhankelijke rechtbanken van koophandel zijn thans afdelingen geworden van de nieuwe per ressort georganiseerde rechtbanken van koophandel. Het zijn afdelingen geworden in de zin van territoriaal verspreide onderdelen. Voor iedere afdeling bepaalt het KB van 14 maart 2014 een zittingsplaats en de kantons waarover de afdeling rechtsmacht uitoefent. Met rechtsmacht wordt hier bedoeld de territoriale bevoegdheid van de afdeling (D. Scheers en P. Thiriar, “Verdelingsincidenten en territoriale bevoegdheid, een brug te weinig”, RW 2014-15, 1202).
Met ingang van 1 april 2014 is de Rechtbank van Koophandel Gent bevoegd voor de arrondissementen Oost- en West-Vlaanderen. De Rechtbank van Koophandel Gent heeft acht afdelingen: Gent, Dendermonde, Oudenaarde, Brugge, Oostende, Kortrijk, Ieper en Veurne.
Met ingang van 1 april 2014 heeft de wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijke Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde art. 88, § 2 Ger.W. gewijzigd als volgt:
“Incidenten in verband met de verdeling van de zaken onder afdelingen, secties, kamers of rechters van eenzelfde rechtbank worden op de volgende manier geregeld:
“Indien een zodanig incident voor ieder ander middel door een van de partijen of bij de opening van de debatten ambtshalve wordt uitgelokt, legt de sectie, de afdeling, de kamer of de rechter het dossier voor aan de voorzitter van de rechtbank die oordeelt of de zaak anders moet worden toegewezen. De griffier geeft er kennis van aan de partijen, die over een termijn van acht dagen beschikken om een memorie in te dienen. Na advies van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur doet de voorzitter, binnen acht dagen, uitspraak bij beschikking. Tegen deze beschikking staat, buiten de voorziening van de procureur-generaal van het hof van beroep, voor het Hof van Cassatie binnen de termijnen en volgens de regels zoals bepaald in artikel 642, tweede en derde lid, geen middel open. De griffier van het hof zendt een afschrift van het arrest van het Hof van Cassatie aan de voorzitter van de rechtbank en aan de partijen.
“De beslissing bindt de rechter naar wie de vordering wordt verwezen, met dien verstande dat zijn recht om over de rechtsgrond van de zaak te oordelen, onverkort blijft”.
Sedert 1 april 2014 regelt art. 88, § 2 Ger.W. voortaan alle incidenten m.b.t. de verdeling van de zaken onder de afdelingen, secties, kamers of rechters van eenzelfde rechtbank. Volgens de parlementaire voorbereidingsstukken werd § 2 aangepast, zodat voortaan ook incidenten over de verdeling van zaken tussen de geografische afdelingen, die worden opgericht bij de rechtbanken van eerste aanleg, van koophandel of de arbeidsrechtbanken, op dezelfde wijze zullen worden behandeld als incidenten tussen de kamers (Parl.St. Kamer 53, nr. 2858/001, p. 29).
Het gaat hier niet om bevoegdheidsconflicten, zoals bedoeld in art. 639 en 640 Ger.W. maar wel om verdelingsincidenten. Wat de interne taakverdeling binnen één rechtscollege betreft, kan er geen sprake zijn van een territoriaal bevoegdheidsconflict, maar van territoriale verdelingsincidenten (D. Scheers en P. Thiriar, “Verdelingsincidenten en territoriale bevoegdheid, een brug te weinig”, RW 2014-15, 1202). Verdelingsincidenten betreffen geschillen van bevoegdheid in eenzelfde rechtbank (Parl.St. Kamer 1969-70, nr. 666/1, p. 5 e.v.).
Het is aan de verwerende partij om een (territoriaal) verdelingsincident uit te lokken, waarbij met toepassing van art. 88, § 2 Ger.W. de exceptie in limine litis wordt opgeworpen. De rechter kan het verdelingsincident ambtshalve uitlokken bij het begin van het debat. In beide gevallen dient toepassing te worden gemaakt van de procedure van art. 88, § 2 Ger.W., met tussenkomst van de voorzitter van de rechtbank. Van een rechtstreekse verzending van de ene afdeling naar de andere kan er geen sprake zijn en van een tussenkomst van de arrondissementsrechtbank evenmin (D. Scheers en P. Thiriar, “Verdelingsincidenten en territoriale bevoegdheid, een brug te weinig”, RW 2014-15, 1202).
De griffier geeft kennis ervan aan de partijen, die over een termijn van acht dagen beschikken om een memorie in te dienen. Na advies van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur, doet de voorzitter, binnen acht dagen, uitspraak bij beschikking.