De narcist is geobsedeerd door de eigen persoonlijkheid met het accent op de persoonlijkheid (vaak het uiterlijk), egoïsme, dominantie, ambitie en gebrek aan inlevingsvermogen en een ziekelijke aandacht voor de iegden genitaliën
De term narcisme werd voor het eerst gebruikt door Sigmund Freud. Hij noemde het verschijnsel naar de figuur Narcissus uit de Griekse mythologie. Narcissus wees volgens het verhaal alle romantische avances af en werd als straf verliefd op zijn eigen spiegelbeeld, in de vijver zijn spiefelbeeld zag er naar toe sprong en verdronk.
Freud verwarde narcisme met vrouwelijke ijdelheid en onbevredigbare verlangens naar onbestaande droomprinsen op het witte paard, vrouwen met gebrek aan empathie die hun energie te veel aan zichzelf en te weinig aan anderen besteden. Verliefd zijn op jezelf, te veel eigenliefde, anderen gebruiken om jou aan je trekken te laten komen, niet een ander beminnen maar vooral zelf bemind willen worden, daar ging het volgens Freud over. Deze nadruk op eigenliefde is altijd blijven bestaan maar in de loop der jaren zijn er heel veel kenmerken bijgekomen en is het accent naar mannen verschoven gerelateerd met sociopathie en psychopathie.
In de psychoanalyse wordt narcisme beschouwd als een normale fase in de ontwikkeling van kinderen. Het wordt secundair narcisme genoemd wanneer het optreedt na de puberteit.
Narcisme heeft iets van eigen verheerlijking tot een god, tot het god-geneesheersyndroom, zoals ook terug te vinden met psychotische psychiaters, leerkrachten en advocaten.