klootjesvolk is een typische Nederlandse uitdrukking.
Het woordbegrip is een polysemie.
Polysemie (van het Griekse "veel", (be)teken(is)") is een begrip uit de taalkunde, dat aangeeft dat een woord meerdere verwante betekenissen kan hebben. Een dergelijk woord wordt ook wel polysemantisch genoemd.
Oorspronkelijk werd gemeend dat het woord klootjesvolk omstreeks 1965 in Nederland werd bedacht in Provo-kringen, zoals gretig overgenomen door menig schrijver zoals Simon Carmiggelt.
Blijkt echter dat sinds 1900 komt het begrip regelmatig voor in krantenartikelen.
G.A. Bredero gebruikte het begrip al in het treurspel Griane uit 1616:
‘dit klóótjes volck vande vesten, of uyt de slopjes. Die legghen en loopen, in goyen elk ien mit dopjes. Heer hoe wangelatich ist volck! niet waar? niet waar?’
"Een kloot" of kluit is een samengeperst onbenullig stukje aarde tussen de patatten waar mensen met mindere geleerdheid zich ledig mee houden bij de aardappelteelt. Vanuit die betekenis wordt het klootjesvolk gebruikt als naam door een vermeende zichzelf verklaarde elite voor het door hen verklaarde plebs, het "gepeupel", het "gewone", lees "gemene " volk"in de perceptie van een niet denkende massa die enkel zou overleven op de vervulling van primaire behoeften (eten, pissen, kakken, poepen, slapen).
De term klootjesvolk werd ook gebruikt voor het arme volk dat gelast was om de kleine ronde stenen die bij een beschieting van de vesten verschoten was en op de grond of in het schootsveld was blijven liggen weer te verzamelen.
Annette Zeelenberg: Geschiedenis Beleven, over de herkomst van klootjesvolk:
“Kloten zijn ronde stenen kogels die speciaal voor de katapult gemaakt werden. Bij het verdedigen van een kasteel kwamen ze soms in de gracht terecht. De taak van het klootjesvolk was om deze stenen weer te verzamelen, zodat ze bij een volgende aanval gebruikt konden worden.”
Uiteraard gebeurde het verzamelen van de kloten op momenten dat er niet gevochten werd. De stadspoorten gingen open en het eenvoudige volk mocht de kloten weer gaan ophalen en in een klootzak stoppen. Dat het klootjesvolk, de grijze grauwe massa, diep gezakt was, achterbuurtvolk zoals Provo stelde, klopt dus eigenlijk wel. Maar wel héél letterlijk: ze moesten door het slijk om het vuile werk op te knappen.
Het woord wordt vaak door links gebruikt als synoniem voor rechtse kleinburgerlijkheid en door rechts voor linkse intellectuelen en filosofen zie zij utopisten heten.
Professoren achten de eerste en tweedejaarsstudenten het klootjesvolk van de universiteit omdat ze eens op straat gekomen een uiteenzetting van de prof die een wetenschappelijke of politieke stelling uitlegde plots als universele waarheid prediken, tot zij in een volgende les een andere filosoof, politiek of stelling te bestuderen en dan op straat het tegendeel gaan prediken. Toch zijn het finaal de beste studenten omdat ze elke stroming tot in hart, nieren, darmen en zelfs kloten gevoeld hebben om pas hierna een volwassen mens te worden.
Voor Marxisten is het klootjesvolk de niet klassebewuste massa, die niet met fierheid de arbeiderskleren draagt, maar op zondag in de kerk, of op de jubilee van nonkel Jules en tante Maria, eenmaal op jaar zich met de grote opsmuk met naar mottenbolstinkende kostuums, verschijnt met veel te korte dassen en te nauwe schoenen. Ze maken veel lawaai aan tafel en zouden nooit een gebouw durven binnengaan dat volgens hen boven hun status ligt.
Ook zij die die rondlopen in kleren die hun eigenheid een onbestaande klasse moten geven, dingen kopen die ze niet nodig hebben om indruk te maken mensen die ze niet mogen met geld dat ze niet hebben krijgen de naam klootjesvolk
Ze dragen kostuums en dassen wanneer een normale mens geen kostuum of das zou dragen, rijden vaak met auto's waarvan de afbetaling een derde van hun maandloontje is, wonen politieke vergaderingen bij en wanen zich hierbij belangrijk en doen dan ook gewichtig, reden alleen al waarom ze zouden complotteren. Ze zijn van de partij en zullen enkel kopen bij mensen van de partij. In hun clubs streven ze speldjes en eretekens aan, dan wel graden en titels, terwijl hun echtgenoten met dure handtassen pronken en andere kledij die rang en stand zouden moeten onderlijnen.
Dit klootjesvolk ging in de vorige eeuw voor het prestige naar de opera, weze het om plaats te nemen in de uilenbak om zich daar te vergapen aan de mondaine wereld maar ook om mee te dreunen op gekende melodieën en om te brullen van te lachen, bij de door de schrijver van het libretto voor hen ingebouwde komische deeltjes.
De term klootjesvolk wordt ook gebruikt ter aanduiding van arme mensen die leefden op een heel klein stukje grond, een kluitje of klootje aarde, nog krapper dan het steegjesvolk en het vestjesvolk (volk wonende op of vlak voor de vesten (wallen).