Krachtens artikel 6.3.d EVRM heeft eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd ten minste het recht getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als dit het geval is met de getuigen à charge, maar dit recht is niet onbeperkt; mits eerbiediging van het recht van verdediging oordeelt de rechter onaantastbaar of een getuige dient te worden gehoord en of dit verhoor noodzakelijk is voor het achterhalen van de waarheid (1). (1) Cass. 13 jan. 1999, AR P.98.0653.F, AC 1999, nr. 16; Cass. 27 april 1999, AR P.97.0860.N, AC 1999, nr. 241.
Het tegen een beklaagde aangevoerde bewijs dat tegen hem wordt voorgelegd tijdens een openbare rechtszitting moet de beklaagde dit bewijs moet kunnen tegenspreken.
Artikel 6.1 en 6.3.d EVRM, vereist dat om een belastende verklaring van een tijdens het vooronderzoek gehoorde persoon als bewijs in aanmerking te nemen, zonder dat de beklaagde de gelegenheid had die persoon als getuige op de rechtszitting te ondervragen, de rechter nagaat of:
(i) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige, dit wil zeggen feite-lijke of juridische gronden die de afwezigheid van de getuige op de rechtszitting kunnen verantwoorden;
(ii) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring steunt, waarbij onder doorslaggevend wordt verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het het resultaat van de zaak heeft bepaald;
(iii) er voor het niet-kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenseren-e factoren zijn met inbegrip van sterke procedurele waarborgen.
Dergelijke compenserende factoren kunnen onder meer bestaan in het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring moet toelaten, het bestaan van be-wijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verkla-ring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vra-gen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen.
Zie terzake het arrest RIAHI:
Riahi werd geïdentificeerd als dader van een misdrijf nadat hij in een line-up door het slachtoffer werd geïdentificeerd. Deze verklaringen vormde het (doorslaggevend) bewijs aan de hand waarvan Riahi werd veroordeeld. Riahi hield zijn onschuld staande en tekende beroep aan. In hoger beroep verzocht zijn verdediging de aanwezigheid van het slachtoffer (dat tot identificatie overging) als getuige.
Het hof van beroep weigerde op dit verzoek in te gaan en bevestigde de veroordeling. Voor het Hof van Cassatie riep Riahi een schending in van het recht van verdediging (art. 6§3 (d) EVRM op grond waarvan werd gesteld dat dit recht van verdediging het recht behelst om getuigen à charge en à décharge op te werpen. Cassatie wees dit middel af op grond van de overweging dat de beklaagde zich tegen de verklaring van de getuige had kunnen verdedigen in pleidooien en conclusies.
Het Europees Hof voor de rechten van de mens stelt in het Riahi-arrest van 14 juni 2016, dat het recht van verdediging het recht behelst om een getuige ter zitting te (laten) ondervragen. Indien hiervan wordt afgeweken kan dit slechts door rekening te houden met 3 cumulatieve criteria (“élément de poids”):
- de aanwezigheid of afwezigheid van redenen die de afwezigheid van de getuige (die reeds verklaringen aflegde tijdens het onderzoek) ter zitting rechtvaardigen;
- het antwoord op de vraag of vervolging (a priori) of de veroordeling (a posteriori) al dan niet overwegend gesteund is op de getuigenverklaring
- heeft de verdediging kunnen beschikken over voldoende procedurele waarborgen voor de verdediging om de verklaring van de getuigen zoals eerder afgelegd te weerleggen, zodat de wapengelijkheid niet in het gedrang komt door de afwezigheid van de getuige op de terechtzitting.
Toegepast op de zaak Riahi oordeelde het EHRM:
- Dat er geen redenen waren die de afwezigheid van de getuige te dezen rechtvaardigde
- Dat de veroordeling overwegend gesteund was op de getuigenverklaring
- Dat er onvoldoende procedurele waarborgen waren voor de verdediging. Zo kon de verdediging de getuige niet observeren tijdens het verhoor en dat de rechter zelfs met grootste dilligentie de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring niet beter kan beoordelen dan door een publieke confrontatie tussen de beklaagde en de getuige
%MCEPASTEBIN%