ALGEMEEN
Een schuldeiser kan niet op basis van zijn loutere vordering (bijvoorbeeld een factuur, een huurcontract, een ander contract) tot gedwongen uitvoering overgaan.
Enkel authentieke akten kunnen gedwongen worden uitgevoerd. Zo onder meer de notariële akten en de vonnissen en arresten die uitvoerbaar zijn verklaard.
Maar daarnaast zijn er ook schuldeiseres die zichzelf een uitvoerbare titel kunnen verschaffen. Hierbij denken we aan de directe belastingen, de btw, de gemeenten.
Het kohier, is precies deze authentieke akte waardoor de administratie zichzelf een inningstitel verschaft tegen de belastingsschuldige en aldus de wil te kennen geeft betaling te eisen waarbij deze betaling desnoods onder dwang kan worden opgeëist. Zie onder meer cassatie 29.04.1986, A.C. 1986-87-128, RW 1986-87,2115.
WIE STELT HET KOHIER OP
Het kohier dient opgesteld te worden door de leidinggevende ambtenaren die bevoegd is voor vestiging van de belastingen of de ambtenaren die door hen werd gedelegeerd (zie artikel 298, 1 WIB 1992).
Deze zelfde ambtenaren zorgen ook voor de uitvoerbaarverklaring van het kohier.
DE TEKST VAN DE UITVOERBAARVERKLARING
De uitvoerbaarverklaring van een vonnis of arrest gebeurt door de uitgifte waarin een koninklijk bevel zit vervat.
De uitvoerbaarverklaring van een kohier gebeurt door de administratie zelf onder de bewoordingen:
“Bevelen en al de in het kohier opgenoemde belastingsschuldigen, aan hun vertegenwoordigers, pachters, huurders, zaakwaarnemers, bestuurders en borgen, de erin opgenomen aanslagen te betalen, op straffen van door dwangmiddelen daartoe verplicht te worden”.
Onder dwangmiddelen dient men ten verstaan de middelen van ten uitvoer legging, zijn de beslaglegging. Aan de niet betaling is er dus geen strafsanctie voorzien enkel de burgerlijke uitvoering.
HET AANSLAGBILJET
Het aanslagbiljet mag niet te verward worden met het kohier. Het aanslagbiljet is de kennisgeving van het kohier waarbij deze kennisgeving dient te gebeuren binnen de aanslagtermijn.
DE VERHAALBAARHEID VAN HET KOHIER
Wanneer er geïnkohierd wordt op naam van verschillende personen kan volgens het WIB 1992 slechts worden uitgevoerd op van elk van hen voor het gedeelte dat verband houdt me de inkomsten van de betrokkenen waarop wordt uitgevoerd (zie artikel 393, 1 WIB 1992).
DE PERSONEN WAAROP HET KOHIER KAN WORDEN UITGEVOERD
- De personen vermeld in het kohier
- De rechtsopvolgers van de personen vermeld in het kohier
- De personen die gehouden zijn tot de belastingsschuld op grond van het gemeenrecht( bijvoorbeeld het wetboek van vennootschappen) of op grond van de bepalingen van het WIB 1992.
Zo oordeelde het hof van cassatie en een arrest van 22.11.2007 dat uit de combinatie van art 352,2 wetboek van vennootschappen, art 1200 van het burgerlijk wetboek, vennoten onder firma die persoonlijk gehouden zijn tot hoofdelijke betaling van de belastingen die hun vennootschap verschuldigd is. In dat opzicht zijn vennoten overigens belastingplichtigen die persoonlijk een bezwaar kunnen indienen tegen de genoemde belasting. 5Vanzelfsprekend idem dito voor de gecommanditeerde vennoot in de commanditaire vennootschap).
Het hof van cassatie stelt dat het uitvoerbaar verklaarde kohier in de regel slechts ten uitvoer kan worden gelegd tegen de bij name in dat kohier vermelde belastingschuldige waarbij de uitvoering van het kohier tegen andere personen alleen mogelijk is wanneer dit voortvloeit uit het wettelijk systeem.
DE BELASTINGSAANSLAG TEN AANZIEN VAN GEHUWDEN EN WETTELIJK SAMENWONENDEN
Ter zake dient verwezen te worden naar art 126, 1 WIB 1992. Bij huwelijk of wettelijke samenwoning wordt de aanslag gemeenschappelijk gevestigd op naam van beide echtgenoten of bij de wettelijke samenwonenden.
Deze gezamenlijke schuld brengt evenwel geen hoofdelijke schuld met zich mee. Vanzelfsprekend kan er verhaald worden op het gemeenschappelijk vermogen. Let wel, wat het eigen vermogen van de partijen betreft, kan er slechts uitgevoerd worden in de mate waarin de huwelijkspartner of de wettelijke samenwonenden tot betaling gehouden is. Hiertoe kan en moet verwezen worden naar het koninklijk besluit van 22.12.2010 tot uitvoering van art 394, 4 wetboek van inkomstenbelastingen 1992.
Over de verhaalsrechten ten aanzien van huwelijk en wettelijk samenwonenden kan verder worden verwezen naar M. Delanote, in APR, Fiscaal invorderingsrecht, p 21,.
UITSTEL VAN BETALING VAN DE BELASTINGEN.
In het kader van de invordering van de belastingen heeft de ontvanger de mogelijkheid om een uitstel van betaling toe te staan. Art 153 KBWIB 1992 voorziet dat de ontvanger zelfs kan beslissen tot schorsing van verdere vervolging.
Op grond van art 1244 kan de rechtbank geen betalingstermijnen toestaan.
Betalingsgemak kan ook gevorderd worden via de opschortingsprocedure van de opeisbaarheid zoals deze voorzien werd in de wet van 01.08.1985. Zie W. Wilms, de opschorting van de opeisbaarheid van fiscale en sociale zekerheidsschulden, Kalmthout, Biblo, 1986.
De opschorting van de opeisbaarheid dient gevraagd te worden aan de betrokken overheid middels een aangetekend schrijven of een gerechtsdeurwaarders exploot.
De aanvraag dient te gebeuren op basis van een model waarbij dit model betaalt werd door het KB van 11.10.1985 en waarbij de nodige stukken die vermeld staan in dit KB dienen bijgevoegd te worden.
Schuldvorderingen van de staat uit hoofden van personenbelastingen, vennootschapsbelasting en belastingen van niet-verblijfshouders , schuldvorderingen uit hoofden van de BTW, schuldvorderingen van de RSZ en van de RSVZ, van de nationale hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en van de vrije sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen komen hiervoor in aanmerking.
Enkel opeisbare schulden komen in aanmerking voor deze opschorting.
Om van een opschorting te kunnen genieten dient men ofwel:
- In staat van faillissement zijn of een gerechtelijke reorganisatie aangevraagd te hebben;
- Een persoon zijn beroepsverbod werd opgelegd krachtig namens het KB nr22 van 24.10.1934;
- Veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van tenminste 3 maanden wegens een fiscaal of sociaal rechtelijk misdrijf.
Voorts dient de schuldvordering te slaan op schuldvorderingen in verband met werken, leveringen of diensten, dienen de schuldvorderingen onbetwistbaar en opeisbaar te zijn, dient eraan een schuldenaar geen andere termijn verleend te zijn en dient de schuldvordering niet het voorwerp te zijn van een beslag of afstand of in pandgeving .
BIJZONDERE AANSPRAKELIJKHEDEN MET BETREKKING TOT BELASTINGSSCHULDEN
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingschulden voor een aannemer.
Ter zake dient verwezen te worden naar art 400 WIB 1992 die een spiegelbepaling is van art 30 BIS van de RSZ wet
Van zodra beroep gedaan wordt op een aannemer of een onderaannemer voor werken in onroerende staat dient de opdrachtgever over de aannemer, dan wel de aannemer over de onderaannemer de nodige inlichtingen in te winnen met betrekking tot openstaande RSZ of belastingschulden.
Op elke betaling is dan de opdrachtgever respectievelijk de aannemer verplicht de nodige inhoudingen te doen en deze door te storten naar de respectievelijke schuldeisers( belastingsontvanger of schuldeiser in de sociale zekerheid) op straffen van persoonlijk gehouden te zijn tot deze schulden.
Dit systeem is evenwel niet van toepassing voor die werken die geen beroepsbestemming hebben maar wel van loutere privatieve aard zijn.
DE WAARBORGEN VAN DE FISCUS BIJ OVERDRACHT VAN EEN GEHEEL VAN GOEDEREN.
Voor het KB van 12.012.1996, gold ten aanzien van de fiscale schuldvordering de zelfde regels als ten aanzien van alle overige vorderingen.
Wanneer men een volledig vermogen overdroeg of bijvoorbeeld alle aandelen van een vennootschap, was men gehouden tot de passiva en dus ook tot de belastingsschulden die op dit vermogen rustten.
Maar wanneer men in plaats van een vennootschap een algemeenheid van goederen overdroeg zoals een volledige bedrijfsuitrusting , volledige stock, handelsfonds, verkocht men enkel activa zonder dat hieraan passiva kleefden.
De fiscus lag op vinkenslag ten aanzien van dergelijke leegroof van haar executiemiddelen waardoor bij KB van 12.12.1996 voorzien werd in een nieuwe invorderingsmaatregel waardoor de overdracht van een handelszaak of andere algemeenheid tijdelijk niet tegenstelbaar verklaard werd wanneer er nog belastingschulden hierop bleven rusten. De fiscus kan vanaf heden de overdracht enerzijds gedurende een bepaalde periode niet-tegenstelbaar verklaren en hierna de schulden verhalen op de overnemer.
Om een en ander te verhelpen werd voorzien in een certificaat dat door de ontvanger kon worden afgeleverd en waarin deze bevestigde dat er geen schulden rusten op de vennootschaap die een geheel van goederen overdroeg. Aldus kon men als koper gerust een algemeenheid van goederen kopen wanneer mij beschikten over dit certificaat. Dit certificaat heeft een bevrijdend karakter tvv de overnemer.
Over hetgeen als een algemeenheid van goederen dient aanzien te worden zie M. Delanote fiscaal invorderingsrecht APR, p 137.
Een en ander slaat niet alleen op overdracht in volle eigendom maar ook in vluchtgebruik maar blijft uitgesloten in faillissementsregelingen en gerechtelijke reorganisatie en bij herstructurering van vennootschappen in gevolge fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van de goederen of van een tak van werkzaamheden verricht overeenkomstig het wetboek van vennootschappen.
Algemeen wordt aanvaard dat deze bijzondere aansprakelijkheid voor de overnemer ook niet geldt voor de overdrachten van een algemeenheid of een bedrijf conform art 770 van het wetboek van vennootschappen.
Weigeringsgronden van het certificaat waarin bevestigd wordt dat er geen belastingschulden zijn en dat dus een gecertificeerde overdracht kan plaatsvinden. Het certificaat wordt niet afgeleverd ingeval van
• Openstaande schulden van de overdrager
• Een aangekondigde of lopende controle
DE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN BESTUURDERS VOOR NIET BETAALDE BEDRIJFS-VOORHEFFINGSSCHULDEN
Hiertoe kan verwezen worden naar de programmawet van 20.07.2006, art 244 quater WIB 1992.
Deze aansprakelijkheid wordt uitvoerig op deze site op andere plaatsten besproken waarbij er hier ook kan verwezen worden naar het werk van M. Delanote, fiscaal invorderingsrecht APR, p151.
Let wel op het nieuwe Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen van 13 april 2019 van toepassing vanaf 1 april 2020 zoals niet besproken in dit werk