Nieuwe regeling rolrechten sinds 01/01/2019 (Wet 14/10/2018 B.S. 10/12/2018)
Sinds 1 februari 2019 wordt het tarief van het rolrecht niet meer bepaald door de waarde van het geschil, evenmin als de soort rol (algemene rol, register van verzoekschriften of register van de vorderingen in kort geding) waarop de zaak werd ingeschreven.
Het tarief wordt bepaald door de Rechtbank waar de zaak wordt ingeschreven:
Rechtbank
|
Rolrecht vanaf 1 februari 2019
|
Vredegerecht
|
50 EUR
|
Politierechtbank
|
50 EUR
|
Rechtbank van eerste aanleg
|
165 EUR
|
Ondernemingsrechtbank
|
165 EUR (tenzij bij vorderingen in het kader van insolventieprocedures)
|
Hof van Beroep
|
400 EUR
|
Hof van Cassatie
|
650 EUR
|
Zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft.
Door wie en wanneer dient het rolrecht betaald?
Het rolrecht dient betaald op het einde van de procedure. De rechter bepaalt wie de rolrechten moet betalen. In de huidige vernieuwde regeling zal men het rolrecht pas op het einde van de procedure moeten betalen. De rechter hanteert hierbij volgende regel:
De rolrechten worden betaald door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behoudens indien de andere partij in het ongelijk werd gesteld. Aldus dient principieel de in het ongelijk gestelde partij de rolrechten te betalen en bepaalt de rechter de verdeling van de rolrechten indien de partijen elk voor een deel in het ongelijk werden gesteld.
Sanctie:
Een administratieve boete wordt opgelegd van minimaal 25 euro en maximaal 50% van het rolrecht.
Expeditierecht
Er is (sinds de van Wet 14/10/2018 B.S. 10/12/2018) geen expeditierecht verschuldigd voor de afgifte van de eerste uitvoerbare uitgifte van een vonnis of arrest. Het expeditierecht is enkel verschuldigd voor de afgifte van een tweede uitvoerbare afgifte vragen.
Overzicht tarieven in gerechtszaken
zie deze link
Gevolgen voor de pro-fisco verklaring
Ingevolge het arrest van het Grondwettelijk hof van 9 februari 2017 werd art. 3 tot 6 de wet van 28 april 2015 tot wijziging van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten ten einde de griffierechten te hervormen, vernietigd. Dit arrest had uitwerking vanaf 1 september 2017, tenzij de wetgever voor die datum de bepalingen van art. 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 zou gewijzigd hebben. De wijziging door de wetgever kwam er pas op 14 oktober 2018.
Zowel door het arrest van het Grondwettelijk Hof als door de wet van 14 oktober heeft de pro-fisco verklaring geen nut meer ter bepaling van de rolrechten en mag zij als aanzien worden als afgeschaft.
Bovendien werd het oude artikel 269 (geldend vanaf 11 juni 2015) waarbij de pro fisco verklaring werd opgelegd weggelaten in het nieuwe art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten.
Art. 269 van het Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven, wordt er per eisende partij, zoals bedoeld in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, een rolrecht geheven waarvan het bedrag overeenkomstig de hieronder vermelde tabel wordt vastgesteld. [tabel]
Voor de toepassing van het eerste lid, voegt elke eisende partij bij de akte die ter inschrijving op de rol wordt aangeboden, een pro-fiscoverklaring, opgemaakt onder de vorm door de Koning bepaald, van de schatting van de waarde van zijn definitieve vordering, zoals bepaald in artikel 557 van het Gerechtelijk Wetboek, of desgevallend, het feit dat zijn vordering niet in geld waardeerbaar is.
Indien de vordering is vrijgesteld van het rolrecht, wordt hiervan melding gemaakt in de pro-fiscoverklaring met opgave van de wettelijke grondslag.
Voor zaken aanhangig bij het Hof van Cassatie, bedraagt de waarde van de vordering de waarde van de vordering in hoger beroep.
Zonder deze pro-fiscoverklaring wordt de akte niet ingeschreven.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de zaken voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikelen 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Geen recht wordt geïnd bij de zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen, behalve indien de waarde van de vordering hoger is dan 250.000 euro.
In afwijking van het derde lid, wordt er geen pro-fiscoverklaring van vrijstelling van rolrecht toegevoegd voor zaken voor de arbeidsgerechten en voor fiscale geschillen waarvan de waarde niet hoger is dan 250.000 euro.”
Aldus vervangen in huidige versie (wet van 14 oktober) leest thans als volgt:
“Voor elke zaak die op de algemene rol, in het register van de verzoekschriften of in het register van de vorderingen in kort geding wordt ingeschreven of terug ingeschreven, is er verschuldigd:
1° in de vredegerechten en de politierechtbanken, een recht van 50 euro;
2° in de rechtbanken van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbanken, een recht van 165 euro;
3° in de hoven van beroep een recht van 400 euro;
4° in het Hof van Cassatie een recht van 650 euro.
Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter of de vrederechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De zaken die worden geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek zijn onderworpen aan een eenmalig recht wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij de familierechtbank het wijzigen van een vordering waarover deze zich al heeft uitgesproken, tot doel heeft. Dit stelsel wordt uitgebreid tot de maatregelen betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank, waarvan de wijziging wordt gevraagd voor de familierechtbank.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.
- § 1 De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling.
- § 2 In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten bij toepassing van artikel 730 van het Gerechtelijk Wetboek, is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen.”
Opstelrecht
Het opstelrecht (art. 269/4 Wetboek der Registratie, Hypotheek- en Griffierechten in de oude versie) werd door de wet van 14 oktober 2018 afgeschaft.