Een intentieverklaring kan worden omschreven als een één- of tweezijdige, veelal in briefvorm opgesteld geschrift, dat ter voorbereiding van de totstandkoming van een definitieve overeenkomst, het voorlopig resultaat van de onderhandelingen weergeeft, in het stadium waarin deze zich op dat ogenblik bevinden.
De juridische draagwijdte die aan een intentieverklaring moet worden gegeven, is niet eenduidig (A. Van Oevelen, “Juridische verhoudingen en aansprakelijkheid bij onderhandelingen over commerciële contracten”, DAOR, 1990/14, pagina 57, nr. 18).
Het bindend gehalte van intentieverklaringen kan immers variëren van zuivere morele verbintenissen tot juridisch verbindende eenzijdige beloften of contracten. De inhoud en bewoordingen van deze geschriften zijn van groot belang om de bedoeling te achterhalen van de persoon die verklaringen aflegt.
Ook het gedrag van de betrokkene na het uitbrengen van de verklaring kan aanwijzingen bevatten over de aard van de verbintenis.
Betreft een intentiebrief, het sluiten van een laatste overeenkomst, dan kan hij snelbindend worden geacht (S. Stijns, verbintenissenrecht, Brugge, die Keure 2005, nr. 17 en nrs. 159 ev.)
Er mag bij een intentieverklaring niet a priori van de veronderstelling worden uitgegaan dat geen rechtens verbindende overeenkomst tot stand is gekomen.
Door het afgeven van de letter of intent (intentieverklaring) wordt minstens een verhoogd vertrouwen gewekt dat men ernstig wil onderhandelen en dat de gegevens die in de letter of intent zijn vermeld, niet meer tot discussie staan (zie E. Dirix, “Gentlemen’s agreements” en andere afspraken met zekere rechtsgevolgen, RW 1985-1986, kolom 2119).