Het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of CBJ was in Vlaanderen een overheidsinstelling die een centrale plaats innam in het jeugdbeschermingsrecht en meer bepaald in de Bijzondere jeugdbijstand.
De comités voor bijzondere jeugdzorg werden afgeschaft door het decreet van 12 juli 2013.
In de plaats kwamen de ondersteuningscentra jeugdzorg maar wel met een andere positie en opdracht als de comités.
Uittreksel uit het decreet
Onderafdeling 1. - Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg
Art. 33.§ 1. Er wordt een ondersteuningscentrum Jeugdzorg opgericht. Het ondersteuningscentrum vervult minstens de volgende opdrachten :
1° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
2° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen als vermeld in artikel 34, 35, 36, 37, 38 en 41;
3° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk jeugdhulpverlening wordt verleend in [1 bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg aangemelde]1 verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg aangemeldevoorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
4° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie in de gevallen, vermeld in artikel 39.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking en de vestigingsplaats van het ondersteuningscentrum, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van het ondersteuningscentrum, alsook de wijze waarop zijn werking en de kwaliteit van zijn dienstverlening worden geëvalueerd.
----------
(1)<DVR 2019-03-15/10, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019>
Art. 34. Na een aanmelding door een jeugdhulpaanbieder of een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt, onderzoekt het ondersteuningscentrum de verontrustende situatie van de minderjarige. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerde beslissing over het al dan niet aanwezig zijn van de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanmelding, het onderzoek, de beslissing en de kennisgeving van de beslissing. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van erkenning van andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden als aanmelder bij het ondersteuningscentrum.
Art. 35. Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als de lopende jeugdhulpverlening voldoende waarborgen biedt voor de ontplooiingskansen van de minderjarige, en de veiligheid van de minderjarige voldoende gewaarborgd is, wordt die jeugdhulpverlening voortgezet en volgt het ondersteuningscentrum de situatie.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 36. Als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is en als aan een van de volgende voorwaarden voldaan is, organiseert het ondersteuningscentrum voor de minderjarige rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening of als rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening ontoereikend is, via een aanmelding bij de toegangspoort, niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening :
1° er is geen jeugdhulpverlening meer georganiseerd;
2° de lopende jeugdhulpverlening op basis van de hulpvraag is niet meer relevant noch toekomstgericht;
3° er is geen hulpvraag aanwezig;
4° er is niet onmiddellijk passende jeugdhulpverlening beschikbaar.
De jeugdhulpverlening, georganiseerd conform het eerste lid, verloopt volgens de afspraken die het ondersteuningscentrum samen met de betrokken jeugdhulpaanbieder, de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving opstelt. De jeugdhulpaanbieders kunnen zich niet onttrekken aan de opvolging door het ondersteuningscentrum.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 37. Telkens als dat nodig wordt geacht, en minstens halfjaarlijks worden de jeugdhulpverlening, vermeld in artikel 35 en artikel 36, en de maatschappelijke noodzaak van die hulpverlening geëvalueerd, in overleg met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
Art. 38. Op basis van de evaluatie, vermeld in artikel 37 :
1° kan de opvolging, vermeld in artikel 35, worden voortgezet of stopgezet of kan het ondersteuningscentrum optreden conform artikel 36;
2° kan de jeugdhulpverlening, georganiseerd conform artikel 36, worden voortgezet of gewijzigd of kan het ondersteuningscentrum, als de voorwaarden daarvoor vervuld zijn, overgaan tot de opvolging van de jeugdhulpverlening conform artikel 35.
Art. 39.In de volgende gevallen verwijst het ondersteuningscentrum de minderjarige door naar het openbaar ministerie :
1° als volgens de beslissing, vermeld in artikel 34, jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is, maar de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving geen gepaste jeugdhulpverlening vrijwillig aanvaarden;
2° als de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving weigeren mee te werken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak.
[1 Een doorverwijzing wordt voorafgegaan door een uitnodiging van het ondersteuningscentrum voor een gesprek tussen de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, de begeleidende consulent en de teamverantwoordelijke. Tijdens dat gesprek worden de minimale verwachtingen nogmaals besproken en wordt erop ingegaan hoe die bereikt kunnen worden. Het gesprek wordt al dan niet afgesloten met het akkoord van de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, met de minimale verwachtingen. Als er op het einde van het gesprek een akkoord is bereikt, wordt een engagementsverklaring opgemaakt en ondertekend door de personen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°]1.
----------
(1)<DVR 2019-03-15/10, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019>
Art. 40. Een doorverwijzing naar het openbaar ministerie bevat minstens :
1° een beschrijving van de verontrustende situatie vanuit het belang van de minderjarige;
2° het standpunt van de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de doorverwijzing naar het openbaar ministerie.
Art. 41. Na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, gaat het ondersteuningscentrum na of er een vermoeden van maatschappelijke noodzaak is. Alleen als na onderzoek en na een gesprek met de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit zijn leefomgeving blijkt dat de maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening niet kan worden uitgesloten, handelt het ondersteuningscentrum conform artikel 34 tot en met 39.
Onderafdeling 2. - Vertrouwenscentra kindermishandeling
Art. 42.§ 1. Met het oog op hulp- en zorgverlening bij kindermishandeling zijn er zes vertrouwenscentra kindermishandeling actief in het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad[2 ...]2.
De vertrouwenscentra kindermishandeling vervullen minstens de volgende opdrachten :
1° het onderzoeken van meldingen van kindermishandeling en vermoedens van kindermishandeling op verzoek van om het even welke persoon of instelling;
2° het verstrekken van gepaste jeugdhulpverlening aan minderjarige slachtoffers van kindermishandeling en hun gezin;
3° op hun verzoek consult verlenen aan jeugdhulpaanbieders en andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden in verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is;
4° bij een aanmelding door jeugdhulpaanbieders of door andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden of na een kennisgeving door het openbaar ministerie, door de minderjarige, zijn ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, zijn vertrouwenspersoon of door een dienstverlener, verontrustende situaties onderzoeken en opvolgen;
5° aan de magistraten die belast zijn met jeugdzaken, de waarborg verlenen dat daadwerkelijk onderzoek en jeugdhulpverlening wordt verleend in [1 bij het vertrouwenscentrum kindermishandeling aangemelde]1 verontrustende situaties aan minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken, in het belang van de minderjarige;
6° bij een verontrustende situatie de minderjarige doorverwijzen naar het openbaar ministerie.
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opdrachten en de werking van de vertrouwenscentra kindermishandeling, alsook de voorwaarden en de procedure voor de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling. De Vlaamse Regering kan bijkomende opdrachten toekennen aan de vertrouwenscentra kindermishandeling.
§ 3. Artikel 34 tot en met 41 zijn van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenscentra kindermishandeling bij de uitvoering van hun opdrachten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 4° en 6°, van dit artikel.
----------
(1)<DVR 2019-03-01/38, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
(2)<DVR 2019-03-15/10, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019
Art. 43. Een onderzoek van de situatie van een minderjarige door een vertrouwenscentrum kindermishandeling sluit de interventie van het ondersteuningscentrum in die situatie uit, en omgekeerd.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de samenwerking, afstemming en doorverwijzing tussen het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling.
HOOFDSTUK 9. - Een subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening
Art. 44.§ 1. De jeugdhulp organiseert in elke regio voor minderjarigen, hun ouders en, in voorkomend geval, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving in een crisissituatie een permanent subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening. Daarop kan alleen een beroep worden gedaan door jeugdhulpaanbieders, andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, dienstverleners en jeugdmagistraten als cumulatief de volgende voorwaarden zijn vervuld :
1° ze worden geconfronteerd met een crisissituatie;
2° ze schatten in dat ze zelf of met een doorverwijzing in de jeugdhulpverlening niet tijdig tot een gepaste oplossing kunnen komen.
Uitzonderlijk kan er ook rechtstreeks een beroep gedaan worden op het permanent subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening door de minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken of zijn vertrouwenspersoon wanneer zij geconfronteerd worden met een crisissituatie en ze zelf op het ogenblik van de crisissituatie niet in de mogelijkheid zijn om zich hiervoor te wenden tot een jeugdhulpaanbieder, een andere persoon of voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt of een dienstverlener.
§ 2. Om het subsidiaire aanbod crisisjeugdhulpverlening te realiseren, werken de jeugdhulpaanbieders vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen aan de uitbouw van een hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening, dat bestaat uit :
1° een centraal permanent crisismeldpunt : een team van jeugdhulpaanbieders dat een eerste neutrale toetsing doet van de aangemelde crisissituaties en dat consult kan aanbieden aan de personen die een crisissituatie aanmelden [1 ...]1;
2° ambulante of mobiele crisisinterventie : een aanbod van onmiddellijke en kortdurende stressverlagende interventies;
3° ambulante of mobiele crisisbegeleiding : een begeleidingsaanbod aan huis of in een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt;
4° crisisopvang : een aanbod van verblijf in een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt.
§ 3. De jeugdhulp verbetert de bekendmaking en de bereikbaarheid van het hulpprogramma crisisjeugdhulpverlening.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de erkenning van de hulpprogramma's crisisjeugdhulpverlening en voor de organisatie van de crisisjeugdhulpverlening.
Daarnaast kwam de Intersectorale Toegangspoort
uittreksel uit het decreet
Afdeling 3. - De toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening
Onderafdeling 1. - Organisatie en taken van de toegangspoort
Art. 17. De toegangspoort is een orgaan dat onafhankelijk werkt van de jeugdhulpaanbieders en van de andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden, en dat, met behoud van de toepassing van artikel 55, de buitengerechtelijke toegang tot de niet rechtstreeks toegankelijke modules organiseert.
Per regio wordt een toegangspoort opgericht. Die regio vormt het werkgebied van de toegangspoort.
De toegangspoort bestaat minstens uit een team Indicatiestelling en een team Jeugdhulpregie, die onafhankelijk van elkaar functioneren. Het team Indicatiestelling is multidisciplinair samengesteld, beschikt over een brede expertise inzake de problemen waar de minderjarigen en hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken mee geconfronteerd worden en bevat ook een vertegenwoordiging van minderjarigen, hun ouders of opvoedingsverantwoordelijken.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie, de samenstelling, de werking en de vestigingsplaats van de toegangspoort, de intervisie en supervisie van de personeelsleden van de toegangspoort, alsook de wijze waarop haar werking en de kwaliteit van haar dienstverlening worden geëvalueerd.
Art. 18.§ 1. De toegangspoort ontvangt de aanvragen voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening die aangeboden wordt ter uitvoering van de regelgeving, vermeld in artikel 3, met uitzondering van aanvragen met betrekking tot het aanbod van de gemeenschapsinstellingen, en oefent de taken indicatiestelling en jeugdhulpregie uit volgens de bepalingen van onderafdeling 2 en 3.
§ 2. Voor de aanvragen tot tenlasteneming van individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap als vermeld in artikel 6, 2°, en artikel 8, 3°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, beperkt de opdracht van de toegangspoort zich tot het ontvangen van de aanvraag ervan.
De Vlaamse Regering regelt de samenwerking tussen de toegangspoort en het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap voor de afhandeling van de aanvragen, vermeld in het eerste lid.
§ 3.[1 § 3. De toegangspoort kan voor personen tot maximaal vijfentwintig jaar beslissen over de jeugdhulpverlening conform de regels die de Vlaamse Regering bepaalt]1.
§ 4. De toegangspoort beheert de beschikbare capaciteit van de niet rechtstreeks toegankelijke modules. Ze streeft naar een maximale benutting van de beschikbare capaciteit in functie van de hulpvragen en neemt het wachtbeheer op zich.
De toegangspoort gaat in overleg met de jeugdhulpaanbieders van de regio in functie van de regie van jeugdhulpverlening. Dat overleg kan niet geweigerd worden door de jeugdhulpaanbieders. De jeugdhulpaanbieders geven de vrijgekomen plaatsen door aan de toegangspoort.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.
De Vlaamse Regering kan bepalen op welke wijze de toegangspoort ook zicht houdt op het beschikbare aanbod rechtstreeks toegankelijke modules.
----------
(1)<DVR 2019-03-15/10, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 14-04-2019>
Art. 19. Als tijdens de afhandeling van een aanmelding door de toegangspoort de betrokken minderjarige van woonplaats verandert en die woonplaats in het werkgebied van een andere toegangspoort ligt, zorgt die toegangspoort voor de verdere afhandeling en wordt het dossier van de minderjarige aan haar bezorgd. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.