Wanneer natuurlijk persoon een goed aankoopt voor gemengd gebruik (privé en professioneel), wordt hij als een consument beschouwd (met de bescherming van het kooprecht voor consumenten) indien deze persoon het goed hoofdzakelijk voor privé-doeleinden bestemt.
Wanneer uit de overeenkomst blijkt dat de twee be
standdelen van de koopprijs, namelijk de basiskoopprijs en een variabel gedeelte van de koopprijs, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is het niet mogelijk om een deel van de clausule over de koopprijs nietig te verklaren.
De toehoren van onroerende goederen volgen de hoofdzaak in het huwelijksvermogensrecht.
Echtgenoten kunnen in hun huwelijkscontract van het wettelijk stelsel bedingen dat interesten die bijzaak vormen van eigen schulden van een echtgenoot eigen aan die echtgenoot blijven.
Wanneer twee aan verschillende eigenaars toebehorende zaken, derwijze verenigd dat zij een geheel uitmaken, toch gescheiden kunnen worden, zodat de ene zonder de andere kan bestaan, behoort het geheel toe aan de eigenaar van de zaak die het voornaamste gedeelte uitmaakt, onder verplichting om aan de andere eigenaar de waarde van de zaak die met de eerste verenigd is, te betalen.
Artikel 1615 B.W. bepaalt dat de plicht in hoofde van de verkoper om de zaak te leveren, zich uitstrekt tot haar toebehoren en tot al wat voor haar blijvend gebruik bestemd is.
Tot het toebehoren van de zaak in de zin van artikel 1615BW behoren de zogenaamde kwalitatieve rechten. De kwalitatieve rechten zijn de rechten die nauwer verbonden zijn meteen bepaalde hoedanigheid van de rechthebbende dan van de persoon die ze bedongen heeft, zodat de bedinger wordt geacht niet enkel voor zichzelf te hebben bedongen, maar ook ten behoeve van zijn rechtsverkrijgers ten bijzondere titel met dezelfde hoedanigheid. Hiervoor is in principe geen specifieke clausule in de verkoopovereenkomst vereist.
De kwalitatieve rechten gaan bij elke eigendomsoverdracht de plano mee over op de nieuwe eigenaar, zonder dat de contractspartijen hierin moeten toestemmen1;het gaat om een objectieve overdracht die niet afhankelijk is van de wil van de partijen. Enkel de overnemer van de rechten heeft de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang om deze rechten uit te oefenen.
De rechtsvoorganger verliest zijn procesrechtelijk belang om de kwalitatieve rechten nog uit te oefenen.
Tot de kwalitatieve rechten die als een toebehoren in de zin van artikel 1615 B.W. van rechtswege overgaan met het verkochte goed, hoort onder meer de vrijwaring wegens verborgen gebreken. Een uitzondering op dit principe betreffen de rechten waarvan de uitoefening voor de overdrager nog steeds van belang is.
Deze rechten worden niet geacht in de overdracht begrepen te zijn.
Van een blijvend belang in hoofde van de overdrager– dat niet werd overgedragen bij de levering van het goed in het kader van een verkoop – is sprake wanneer de verkoperde zaak aan een aan een veel mindere prijs heeft kunnenverkopen of de verkoper vóór de verkoop kosten heeft gedaan om de gebreken te verhelpen, dan wel wanneer hij er zich toe verbonden heeft om de gebreken in het onroerend goed na de verkoop te herstellen.
Art. 1018 oud BW bepaalt: «De vermaakte zaak wordt geleverd met het noodzakelijk toebehoren, en in de staat waarin zij zich op de dag van het overlijden van de schenker bevindt.»
Een sluitende of allesomvattende bepaling van het toebehoren van een zaak is geen eenvoudige aangelegenheid.
De notie toebehoren komt overigens nog voor in andere civielrechtelijke bepalingen, bv. art. 1400 oud BW, in het raam van het huwelijksvermogensrecht en art. 1605 oud BW, inzake de koop/verkoop.
In geval van onmogelijkheid om op grond van externe elementen te bepalen wat de beschikker precies beoogde wordt uitgegaan van het wettelijk bepaald vermoeden dat de overgedragen zaak ook het toebehoren omvat.
Het begrip toebehoren doelt op accessoriteit (en impliceert een bijzaak en een hoofdzaak, met dien verstande dat het bijgoed in beginsel goederenrechtelijk volledig zelfstandig is en juridisch onderscheiden is van het hoofdgoed waarvan het niet zomaar een onderdeel uitmaakt).
Toebehoren (van een hoofdgoed) is wat automatisch begrepen is in de overdracht van het (hoofd)goed (bij verkoop of bij andere wijzen van eigendomsoverdracht, zoals giften), zelfs indien daaromtrent een specifieke verwijzing ontbreekt.
Giften worden niet vermoed, zodat een beperkende interpretatie van het voorwerp van een gift aangewezen is, indien de rechter gehouden is de vermoede wil van de testator te onderzoeken.
zie ook: de kwalitatieve rechten
Uittreksel NBW
“Art. 5.105. Bijzondere rechtverkrijgenden - Kwalitatieve rechten
Behoudens andersluidend beding gaan de voor overdracht vatbare rechten die zodanig nauw verbonden zijn met een goed dat het belang bij die rechten afhankelijk is van de eigendom van het goed, over op diegene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.
De aard en de omvang van de overgedragen rechten worden bepaald door het contract waaruit zij voortvloeien.”
Commentaar bij art. 5.105 NBW (bron Memorie van toelichting boek 5 NBW)
De rechtstoestand van bijzondere rechtverkrijgenden, d.w.z. van diegenen die in de rechten van hun rechtsvoorganger treden met betrekking tot een bepaald goed (bv. een koper of een bijzondere legataris), is verschillend van de algemeen rechtverkrijgende.
Zij treden, in beginsel, niet in de rechten en verplichtingen van hun rechtsvoorganger, ook niet wanneer deze rechten betrekking hebben op het overgedragen goed. Zij blijven dus “derden” ten aanzien van de door hun rechtsvoorganger gesloten contracten.
De rechtspraak maakt hierop een uitzondering. In geval de rechten zo nauw aan de hoedanigheid van eigenaar verbonden zijn, worden zij geacht mee in de overdracht van het goed begrepen te zijn.
De grondslag voor deze regel is omstreden: artikelen 1122 en 1615 van het oud Burgerlijk Wetboek of het beginsel “bijzaak volgt hoofdzaak”. De gedachte die aan de overdracht ten grondslag ligt is dat de rechten verbonden zijn, niet aan de persoon van de schuldeiser, maar aan de kwaliteit van het eigenaar zijn.
Aldus werd geoordeeld dat bij koop, het recht op vrijwaring dat een eerste koper bezit tegen zijn verkoper, bij doorverkoop overgaat naar de tweede koper (Cass. 5 december 1980, Pas. 1981, I, 389; Cass. 15 december 2006, C.04 0491.N, R.W. 2008-09, 230 noot Carette).
Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de aansprakelijkheidsvordering tegen de aannemer of architect bij verkoop van een woning (Cass. 15 september 1989, R.C.J.B. 1992, 509 noot Herbots, T.B.H. 1990, 387 noot Dirix; Cass. 20 april 2012, Pas., 2012, 844 met conclusie advocaat-generaal Werquin, R.W. 2013-14, 538; Cass. 18 mei 2006, Arr.Cass., 2006, 1118 met conclusie advocaat-generaal Dubrulle).
In het laatste voorbeeld betekent dit dus dat de aannemer of architect op contractuele grondslag kan worden aangesproken door iemand die geen “partij” was aan het contract. Het voorstel wenst aan deze rechtspraak een duidelijke wettelijke grondslag te geven. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de regeling in het Nederlands Burgerlijk Wetboek (art. 6: 251 NBW). Deze wijze van overgang is van aanvullend recht.
De partijen kunnen immers steeds overeenkomen dat een bepaalde schuldvordering niet in de overdracht van het goed begrepen is. Verder is het zo dat het beginsel van de impliciete overdracht van kwalitatieve rechten niet uitsluit dat de verkoper de rechten kan uitoefenen wanneer hij nog steeds belang erbij heeft om ze uit te oefenen (Cass. 20 april 2012, gecit).
Door hun overdracht op de bijzondere rechtverkrijger ondergaan de rechten geen wijziging. De aard en de omvang van het rechten blijven dus verder bepaald door het contract waaruit zij voortvloeien (bv. de aannemingsovereenkomst) en zijn onderworpen aan dezelfde modaliteiten en beperkingen (bv. Cass. 15 december 2006, C.04 0491.N, R.W. 2008-09, 230 noot Carette).
Een gelijkaardige overdracht van schulden is. Tegen de invoering van kwalitatieve verbintenissen kunnen inderdaad talrijke bezwaren worden aangevoerd. Het gaat inderdaad niet op dat bijvoorbeeld de koper van een woning gehouden zou zijn tot betaling van de aannemingsprijs die door de verkoper onbetaald is gebleven.
Derden zouden aldus geconfronteerd worden met allerlei verplichtingen die hen onbekend waren aangezien er geen publiciteit is zoals het wel het geval is voor zakelijke rechten. Dit zou derden met bijkomende onderzoekplichten opzadelen en de transactiekosten in het rechtsverkeer verhogen. Wel is het zo dat de schuldenaar die wordt aangesproken door de bijzondere rechtverkrijgende alle excepties en verweermiddelen kan tegenwerpen die inherent zijn aan de overgedragen rechtsverhouding.