Wanneer een zaak een gebrek vertoont is de eigenaar, de houder of de bewaarder van deze zaak aansprakelijk voor de schade hierdoor veroorzaakt aan derden.
Op grond van art. 1384, eerste lid BW is men aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door zaken die men onder zijn bewaring heeft. Om iemand op grond van deze bepaling te veroordelen, moet vaststaan dat hij de bewaarder is van de zaak, dat die zaak gebrekkig is en dat door dit gebrek schade aan een derde is veroorzaakt.
De oorsprong van het gebrek speelt geen rol en evenmin is van belang of het gebrek bestendig dan wel van voorbijgaande aard is.
Een zaak is gebrekkig als zij een abnormaal kenmerk vertoont, dus een kenmerk dat haar ongeschikt maakt voor normaal gebruik volgens haar bestemming, en dat van aard is in bepaalde omstandigheden aan derden schade te berokkenen.
Het is niet vereist dat het gebrek intrinsiek is aan de zaak .
Het abnormaal kenmerk van de zaak kan slechts worden beoordeeld door een vergelijking te maken met zaken van dezelfde soort en hetzelfde type om uit te maken aan welke vereisten van de zaak het slachtoffer zich normaal mocht verwachten (zie ook: Cass. 25 april 2005, Arr.Cass. 2005, 928; Cass. 11 maart 2010, RGAR 2011, nr. 14703).
Noch het schadegeval noch de abnormale gedraging van de zaak volstaan op zich voor het bewijs dat de zaak door een gebrek was aangetast. Het slachtoffer moet dus meer doen dan enkel het bewijs leveren van de door de zaak veroorzaakte schade of van haar abnormale gedraging. Aldus kan uit het omvallen van een boom niet zomaar worden afgeleid dat de boom behept was met een abnormaal kenmerk. Het omvallen van een boom is immers een gedraging van de boom, geen kenmerk ervan.
Uit de abnormale gedraging van een zaak kan eventueel wel het bewijs van een abnormaal kenmerk worden afgeleid, wanneer elke andere oorzaak voor de abnormale gedraging is uitgesloten. Er moet dus bewezen worden dat de schade enkel te verklaren valt door een gebrek in de zaak, bij uitsluiting van overmacht, vreemde oorzaak of daad van een derde of van het slachtoffer (zie ook: Cass. 11 september 2008, AR C.07.0200.F, Arr.Cass. 2008, 1917).
Als het slachtoffer bewijst dat de geleden schade het gevolg is van een gebrek in de zaak, kan de aangesprokene zich niet bevrijden van zijn vermoede aansprakelijkheid door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan. Het betreft immers een vermoeden iuris et de iure, dat enkel kan gekeerd worden als de bewaarder van de zaak het bewijs levert dat de schade niet te wijten is aan het gebrek in de zaak, maar veroorzaakt werd door een vreemde oorzaak: toeval, overmacht, daad van een derde of van het slachtoffer zelf(.
De rechter moet nagaan of het kenmerk van de zaak, waarvan het slachtoffer beweert dat het een gebrek is dat hem schade berokkent, een abnormale, dan wel een normale gesteldheid is van de zaak. In dit laatste geval kan er van een gebrek geen sprake zijn.
De rechter die moet oordelen over de vraag of een zaak gebrekkig is, zal de kwestieuze zaak dan ook impliciet of expliciet vergelijken met haar model. Het gebrek bestaat dan precies uit het verschil tussen de kwestieuze zaak en haar model. Dat model mag evenwel niet volgens al te strikte criteria bepaald worden. Het model, het referentiepunt waarmee men de beweerd gebrekkige zaak dient te vergelijken, is dus geen perfecte zaak, aangezien de perfectie niet van deze wereld is. Het volstaat dat het model beantwoordt aan de eisen die men er redelijkerwijze mag van verwachten.
Het criterium dat de actuele rechtspraak hanteert om tot het bestaan van een gebrek te besluiten is de vraag of het wegdek, de stoep enz ... nog beantwoordt aan zijn normale veilige structuur. Artikel 1384 B.W. vereist niet dat het gebrek de zaak ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe ze bestemd is. Het volstaat dat zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken
De bewaker van een gebrekkige zaak is op grond van art. 1384,1° lid B.W. aansprakelijk zodra bewezen is dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan zonder het gebrek van de zaak. Hij blijft aansprakelijk ook wanneer het gebrek ontstaan is buiten zijn toedoen of zonder dat hij het kon kennen.
Het is niet vereist dat het gebrek intrinsiek is aan de zaak of er een blijvend element van uitmaakt dat inherent is aan de zaak.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid ex art. 1384 B.W. is ook de oorsprong van het gebrek irrelevant.
De bewaarder van de zaak kan aan zijn aansprakelijkheid dan ook niet ontkomen door te bewijzen dat het gebrek een vreemde oorzaak heeft Hij kan enkel ontkomen aan haar aansprakelijkheid door te bewijzen dat de schade een vreemde oorzaak heeft.
Als de benadeelde bewijst dat de geleden schade het gevolg is van een gebrek in de zaak, kan de aangesprokene zich niet bevrijden van zijn vermoede aansprakelijkheid door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan. Het betreft immers een vermoeden iuris et de iure, dat enkel kan gekeerd worden als de bewaarder van de zaak het bewijs levert dat de schade niet te wijten is aan het gebrek in de zaak, maar veroorzaakt werd door een vreemde oorzaak: toeval, overmacht, daad van een derde of van het slachtoffer zelf.
Ook het feit dat het gebrek zichtbaar was doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid op zich van de bewaarder van de gebrekkige zaak.
Ook de eventuele kennis die het slachtoffer had kunnen hebben van de toestand komt niet in aanmerking.
De voorkennis van het slachtoffer sluit de aansprakelijkheid van de bewaarder niet uit
Dat alles sluit evenwel niet uit dat ook de aansprakelijkheid van de schadelijder kan betrokken zijn, bvb. als het gebrek zichtbaar was of als hij zelf een fout heeft gemaakt die in causaal verband staat tot het ongeval en de schade.
Het criterium dat de actuele rechtspraak hanteert om te besluiten tot het bestaan van een gebrek, is de vraag of de zaak nog beantwoordt aan zijn normale veilige structuur.
Het begrip «gebrek» heeft meerdere betekenissen. Naast het fysiek gebrek (bvb. een boom is rot of een paal van een verkeersbord is aangetast door metaalmoeheid) wordt een zaak ook gebrekkig als ze niet beantwoordt aan de normaal gestelde maatschappelijke verwachtingen (bvb. een steen op de weg of een druif op de vloer van een warenhuis).
Naast de buitencontractuele aansprakelijkheid voor zaken die geldt in afwezigheid van enige overeenkomst tussen schadeverwekker en schadelijder is er ook de contractuele aansprakelijkheid voor zaken, dit is de zogenaamde toerekenbaarheid van het gebruik van gebrekkige hulpgoederen zoals bepaald in art. 5.230 (nieuw) BW: zie www.elfri.be - Artikel - Contractuele aansprakelijkheid voor zaken