De ondertekening van een “kennisnamebeding”, behelst een uitdrukkelijke verklaring kennis te hebben genomen van de algemene voorwaarden.
Door de ondertekening van een dergelijk beding maken de algemene voorwaarden expliciet deel uit van de contractuele relatie (J. Schraeyen, Algemene voorwaarden, Brussel, Larcier, 2012, 12; Rb. Brussel 2 december 2008, RW 2010-11, 377).
Een dergelijke kennisnameclausule heeft als inherente eigenschap dat zij een kennisnamefictie tot stand brengt (zie in dat verband o.a.: K. Vanderschot, “Instemming met algemene voorwaarden: kennisname en aanvaardingsclausules” in S. Stijns en K. Vanderschot (eds.), Contractuele clausules rond de (niet-)uitvoering en de beëindiging van contracten, Antwerpen, Intersentia, 2006, p. 30, nr. 55).
Er zijn geen gemeenrechtelijke bepalingen uit het verbintenissenrecht die aan dergelijke clausules specifieke beperkingen opleggen. In onderhavige zaak is het gemene verbintenissenrecht van toepassing, aangezien beide partijen handelaars zijn. Bijgevolg speelt het principe van de wilsautonomie, dat inhoudt dat partijen vrij zijn om bedingen van dergelijke aard in het contract op te nemen en er hun contractuele rechtsverhouding door te laten beheersen.
De bedoeling van dergelijke clausules is rechtszekerheid te betrachten, o.a. door oeverloze bewijsdiscussies te vermijden.
Minstens en alleszins moet worden aangenomen dat diegene die een dergelijke clausule ondertekent (en die geen consument is, die bijzondere rechtsbescherming geniet) bewust het systeem aanvaardt dat zijn rechtsverhouding beheerst zal worden door de algemene voorwaarden die geïncorporeerd worden in de contractuele relatie. Indien de bestemmeling er bewust voor kiest om zelfs door hem niet gekende of niet gelezen voorwaarden de overeenkomst te laten beheersen, zal hij op grond van de wilsleer door deze voorwaarden verbonden zijn (R. Steennot, Elektronisch betalingsverkeer. Een toepassing van de klassieke principes, Antwerpen, Intersentia).