Men moet niet bekwaam zijn en toerekenbaar om aansprakelijk te kunnen gesteld worden voor een loutere objectieve aansprakelijkheid.(L. Cornelis, Beginselen van het Belgische buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, nr. 313; J.-L. Fagnart, “Chronique de jurisprudence. La responsabilité civile (1968-1975)”, JT 1976, 608). Ook het Franse Hof van Cassatie heeft beslist dat de wilsonbekwaamheid de aansprakelijkheid op grond van art. 1384, eerste lid C.civ. niet uitsluit (Cass.fr. 18 december 1964, D. 1965, 191, noot P. Esmein).
Er is evenwel rechtsleer die stelt dat onmondige minderjarigen niet als bewaarder van een zaak worden beschouwd. In deze visie is de wilsonbekwaamheid tegenstrijdig met de vereiste van feitelijk feitelijk meesterschap. Men moet over een wil en over voldoende intellectuele capaciteit beschikken om feitelijk meesterschap uit te oefenen (R.O. Dalcq, “La notion de garde dans la responsabilité” in Liber Amicorum Frédéric Dumon, I, Antwerpen, Kluwer, 1983, 76; T. Vansweevelt en B. Weyts, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, nr. 766). De onmondige minderjarige zal de zaak eerder gebruiken of behouden voor rekening of onder leiding van de ouders (of een derde, bv. een onderwijzer), die bijgevolg als bewaarder van de zaak fungeren en aldus zelf op grond van art. 1384, eerste lid BW kunnen worden aangesproken.
Minderjarigen met oordeelsvermogen kunnen dan wel aansprakelijk worden gesteld, waarbij het oordeelsvermogen een loutere feitenkwestie is, een antwoord op de vraag of de minderjarige voldoende vrijheid en macht heeft om voor eigen rekening leiding, controle en toezicht op de zaak uit te oefenen. (A. Meinertzhagen-Limpens, “Subordination et conjugaison verticale en matière de responsabilité quasi-délictuelle” (noot onder Cass. 5 november 1981), RCJB 1985, 224). MDe vordering kan dan zowel tegen de minderjarige als tegen de ouders of de onderwijzer (artikel 1384, vierde lid) worden ingesteld (art. 1384, tweede lid BW) wat aan te bevelen is gezien de meeste minderjarigen onvermogend zijn.
Om de aansprakelijkheid van een houder van een zaak te weerhouden dient het goed te zijn overgedragen aan de schadeverwekker, die een intellectuele leiding over het goed kan uitoefenen.(X., noot onder Cass. 13 september 2012, Pas. 2012, 1647).